vrijdag 21 november 2014

Innovatieseminar mobiele technologie in onderwijs en onderzoek - SURFNet, 20 november 2014



Waarom zou je enthousiast kunnen zijn over de mogelijkheden van – snelle - mobiele technologie? Omdat er nieuwe werkvormen voor onderzoek en onderwijs zijn. Dat gaat in de eerste plaats om het uitvoeren van leeractiviteiten op de beroepsplek. Denk aan het verzamelen van – veel – meetgegevens waarop dan persoonlijk en gedetailleerde terugkoppeling is te geven. Terugkoppeling dus op de maat van die persoon (o.b.v. big data). Een ander voorbeeld: de interactie tussen studenten onderling, en ook de interactie met de docent én met de content, kun je als docent veel intensiever maken. Didactisch gezien gaat het om meer activerend onderwijs, meer student-gecentreerd, meer het leren in de context van het beroep
Een belangrijk aandachtspunt is de didactische inbedding. Het gebruik van deze technologie heeft uiteraard invloed op de gehanteerde didactiek en daar moet je bewust en doelgericht mee omgaan.

Op dit seminar hebben de pilotprojecten zich gepresenteerd die onderdeel waren van het innovatieprogramma Draadvrij, van SURFnet

Een korte beschrijving van de pilots:
·         Een snelle netwerkverbinding (4G) voor het overbrengen van beelden met een hoge kwaliteit, overal vandaan. Denk aan webcasting en videoconferencing, zowel binnen de instelling maar ook van daarbuiten.
·         Het gebruik van een app in het ‘veld’: een digitale hardloop coach. Hierbij zijn meetbare gegevens als hartslag en beweging gekoppeld aan de emotie van de hardloper.
·         Studenten voeren op locatie een verkenning uit als praktijkoefening. De data die de studenten verzamelden gingen naar de ELO, en via Skype hadden ze contact met hun docenten. Een mooi voorbeeld van een beroepsrelevante opdracht, met begeleiding op afstand.
·         Een docent coacht op afstand een student die les geeft aan een klas. De coach kan via een camera alles zien wat de student doet, en kan via het oortje de student feedback geven en handelingsalternatieven aanreiken.
·         4G-videopilot(s) bij een dovenstudie. Op locatie kunnen de – dove – deelnemers elkaar zien en via gebarentaal met elkaar communiceren.
·         Een voorbeeld m.b.t. stadsarcheologie. De studenten gaan de stad in, voeren opdrachten uit, waaronder het verzamelen van meetgevens voor een onderzoeksopdracht.
·         Een voorbeeld vanuit diergeneeskunde waarin het ook draait om het leren op de werkplek. De studenten staan in het veld bij de dieren (paarden, koeien; heel veel context) en de docent coacht op afstand: hij kan alles zien wat de studenten zien, en kan daarop feedback geven. Ter ondersteuning kunnen de studenten ook allerlei digitale tools en info ge ruiken die in de ELO klaar staat.

De middag werd afgesloten met een keynote van David Lemereis. David is journalist en sciencefact-watcher. Hij liet veel voorbeelden zien van het internet of things, of beter, het internet of everything. A.d.h.v. filmpjes betoogde hij dat nu al, maar vooral in de nabije toekomst, alle dingen en personen met elkaar verbonden zullen zijn. Denk aan een vork die van alles meet over hoe je eet en daarover terugkoppeling geeft (als je te snel eet..). Of een beker die bijhoudt wat je drinkt (Vessyl), en ga zo maar door, tot en met de connected vuilnisbak, en betonnen wanden die als sensor werken en een melding geven bij scheuren. Zijn conclusie: intelligentie is straks overal en in ieder object.

donderdag 13 november 2014

Didactiek van Open en online onderwijs - presentatie Onderwijsdagen 2014 van Peter Sloep



Wat zijn de geleerde – didactische - lessen van MOOC’s. Observatie van Sloep: de MOOC-makers negeren alle lessons learned van afstandsonderwijs!


Wat stond er centraal bij afstandsonderwijs in 1984? Open toegang, afstandsonderwijs (via post en later via ICT vanaf 1997), didactisch model was begeleide zelfstudie (dit ‘model’ zat ingeblikt in het leermateriaal). Vanaf 1997 ging het didactisch model om distributed learning, een vorm van samenwerking. Die lijn werd doorgezet in het model van de OU vanaf 2007: networked learning.
Wat je nu ziet is dat de ELO steeds rijker wordt in functionele zin.
Vanaf 2012 gaat het om OER en MOOCs.
Hoe zijn de beste kwaliteiten van deze twee ontwikkelingen te combineren? Stelling: neem het herontwerpen serieus i.p.v. doorontwikkelen, volgens een ingenieursachtige aanpak. Hierin staat een ‘probleem’ centraal dat je meer of minder goed kunt oplossen. Het gaat niet om waar of minder waar in de traditionele onderwijskundige aanpakken.
Goed, we gaan ontwerpen. Welke methode? We kennen:

  • Dave Merril, Demonstreer, i.p.v. erover praten, laat ze toepassen, werk aan authentieke problemen
  • Diana Laurillard: leren door kennisverwerving, door te onderzoeken, door erover te praten, door toe te passen, door samenwerking
  • Grainna Conole:
  • Peter Goodyear:
  •  Mor & Mogilevski (2013): Design Inguiry of Lerning (DLI): een hele cyclus die lijkt op de OWK-aanpak van toegepaste onderwijskunde. Een ontwerpaanpak.


De Take-home message:
-          design new educational arrangements
-          gebruik een ontwerp methode zoals die van Mor & Mogilevski

donderdag 5 juni 2014

Internationale conferentie over New competencies for 21st century teachers (3 juni 2014, Enschede)



We zijn met 50 deelnemers bijeen in Grolsch Veste in Enschede. Voor wie de Grolsch Veste niet kent, dat is het voetbalstadion van FC Twente. Dat betekent dat de workshops in een skybox wordt gehouden. Hoe cool is dat!
 
Chair van de conference is Joke Voogt, onlangs hoogleraar ICT & Curriculum geworden aan de UvA. Al langer was ze al lector verbonden aan Windesheim (lectoraat Onderwijsinnovatie). Ze benoemt in haar inleidende praatje het onderwerp van deze conferentie, wat ook de reden is dat ik er vanmorgen zo vroeg voor ben opgestaan: wil je innovatieve curricula ontwerpen, dan zijn er innovatieve docenten nodig. Wat moeten we in de professionaliseringstrajecten voor docenten doen zodanig dat ze dergelijke competenties ontwikkelen.

Keynote - Cory Forbes - University of Nebraska.  Pedagogical design capacities (PDC)


Eerste keynote is van Cory Forbes, een autoriteit op dit onderwerp want zijn publicaties worden in andere presentaties aangehaald. Hij begint met de bodem: curriculum materialen. Dat gaat om textbooks, lessenplannen, werksheets, you name it. Vroeger werden deze materialen nogal teacher-proof gemaakt: om te garanderen dat ze goed gebruikt werden. Niet zo’n teacher-vriendelijk perspectief als je erover nadenkt. We weten nu dat de context van de docent heel belangrijk is. Enter het idee van pedagogial design capacity (PDC) van de docent. Docenten moeten weten hoe ze de materialen flexibel in kunnen zetten.
Forbes gaat door met hoofdstuk 2. Waarom ontwerpen we curricula eigenlijk? Omdat de leeractiviteiten van de studenten doelgericht moeten zijn. 'To be a teacher, is to  engage in curriculum design, otherwise you are out of sync’. Mooie uitspraak. Hij gaat verder met te stellen dat een docent verschillende – didactische – ingrepen kan doen, zoals bv formatieve assessment. Met als moraal: wil je zo’n ingreep effect laten hebben, dan heeft dat consequenties voor de andere onderdelen van je les, en dat leidt dan tot een herontwerp van je hele les. Dit is bekend terrein: TPACK, maar dan anders.
Onderzoek wijst uit dat docenten goed kunnen volgen wat zo’n ingreep met het denken van studenten doet, maar dat ze ondersteuning nodig hebben om the next-step-instructie te kunnen bepalen. Dat gaat dus om die consequenties voor het herontwerp. Nog een onderzoeksresultaat: de content-knowledge van de docent is hier geen factor. Dat betekent dat het bij deze vraagstukken om didactisch kennis gaat.
Concluderend: PDC van de docent is belangrijk. Hoe is deze PDC te verhogen? Door het al doende te leren. Professionalisering dus, op de werkplek. Maar dan wel met ondersteuning.


Het draait bij deze competenties niet alleen om TPACK, maar ook om attitude & beliefs en om self efficacy & experiences. In hoog tempo krijgen we uitleg over de TPACK-core: waar alle kennis bij elkaar komt (m.b.t. technologie, content matter, didactiek), met als conclusie dat je als docent deze kennis moet hebben. Meteen door naar het SAMR-model (zie figuur). In dit model wordt Bloom gekruist met technologie én met een schaal waarop de impact ervan op het onderwijs wordt meegenomen (vgl Het model van Itzkan: substitutie, transitie, transformatie, maar dan uitgebreider, zie buitenste schil van het model). Het punt dat Fisser ermee wil maken is dat kennis alleen niet voldoende is, het gaat ook om de reasoning van de docent, de reflectie. 
Ze hebben met een groep SLO-er i.s.m. Universiteit Gent een onderzoek gedaan. O.b.v. observaties van videoclips (n=157) waarin docenten vertelden over hun TPACK-proof education, ontwikkelden ze een FIT-score en een MATCH-score van de docent
-          De FIT gaat over wat je de docent ziet doen met het gebruik van technologie en de gerealiseerde meerwaarde obv TPACK.
-          De MATCH is de relatie tussen FIT en de reasoning van de docent.
En wat bleek: Zoals wat te verwachten was er niet altijd een goede FIT-score. Maar vooral: slechts de helft van de videocases met een FIT had ook een MATCH (en de andere helft dus niet):  ‘the teachers had limited language to reason about technology use’.
Terug naar de competenties wat gaat over het maken van deliberatie choices. Technology integration is meer dan alleen TPACK. Als docent kun je TPACK gebruiken (je demonstreert dat), én je kunt vertellen waarom dat zo is. Dat heet professional reasoning. Hoe ontwikkel je dit? Onder meer door ondersteuning aan teams bij curriculumherziening, zie workshop. En het genoemde onderzoeksteam werkt aan een website met de videoclips, de FIT & MATCH scoreformuleren etc. via deze link is daar meer info over tevinden: http://www.kennisnet.nl/onderzoek/nieuws/didactische-ict-bekwaamheid-van-docenten/

Workshop: Hoe geef je vorm aan de ondersteuning van een docententeam dat aan de slag gaat met curriculumherziening. Een case-study van het lectoraat Innovatief Onderwijs van Saxion.
Dit is een voor de HvA Academie belangrijk onderwerp omdat hier een ontwerpproces en een professionaliseringsproces hand in hand gaan. Het is een voorbeeld van de werkwijze die Forbes voorstaat.
De medewerkers van het lectoraat gebruiken 6 bijeenkomsten met het docententeam.  Op de foto is te zien wat er per bijeenkomst gebeurt.


Het lectoraat gebruikt het denkkader van o.a. Forbes (ontwerpexpertise). Het doorlopen proces ziet er op abstract niveau nogal blauwdrukachtig uit. De teams doorlopen achtereenvolgens de volgende fases die bekend zijn uit de wereld van het ontwerpen: analyse, alternatieven ontwikkelen, kiezen en ontwikkelen, uitproberen, implementeren, evalueren.
Interessant zijn de drie valkuilen die ze hebben gevonden
- Valkuil 1: Analyse wordt overgeslagen: het team gaat meteen ontwerpen. Analyse is noodzakelijk: waarom werkt iets wel of niet?
-       -   Valkuil 2: Het vinden en integreren van bestaande materialen is lastig en krijgt daarom te weinig aandacht
-      -    Valkuil 3. Waarborgen van de kwaliteit van het gewenste resultaat. Dit valt uiteen in
o   Interne (in het materiaal zelf),
o   Externe: draagvlak bij de andere docenten en de studenten