donderdag 10 november 2011

OWD 2011: 3D-werelden en taalonderwijs - Kristi Jauregi en Ton Koenraad (UU)

Wat is de toegevoegde waarde van 3D? Het antwoord: synchrone communicatie met sprekers uit andere landen, gebruik van meerdere zintuiglijke kanalen (visueel, mondeling, schriftelijk), heel geschikt voor multidisciplinaire aanpak, dat je ‘emerged’ bent (dat het voelt dat je er bent), dat je als docent zelf een plek en een sfeer kunt scheppen. En het heeft praktische voordelen als het verminderen van reiskosten, het verlagen van de toegang tot onderwijs. Dat klinkt allemaal heel goed.
Toch is het niet zo dat iedereen er meteen inspringt. Begrijpelijk want je hebt een forse leercurve om je te kunnen bewegen in een virtuele wereld (VW), en er zijn nogal eens wat technische barrières. Ook helpt niet mee dat de hele beeldvorming t.o.v. onderwijs in een VW niet heel positief is.
Koenraad heeft een mooi overzicht van lopende projecten (op papier) en geeft ons een samenvatting van belangrijke uitkomsten. Hij zegt daarover dat deze projecten veel uitstralen, maar toch kleinschalig zijn; samenwerking speelt een grote rol waarbij communicatie (talen) een uitdaging is; veel projecten spelen zich af in Second Life en enkele vooruitstrevende projecten gebruiken OpenSim dat veiliger is.
Jauregi gaat verder met het verhaal en zoomt in op het NIFLAR-project, wat gaat over taalonderwijs. Ze experimenteren met het videoconferencingsysteem van adobe connect (in Surfgroepen), en met Second Life. We krijgen er een leuk filmpje van te zien waar je studenten in Second Life ziet communiceren rond een situatie (een hotelkamer die niet deugt: er moet het een en ander worden verbeterd aan die kamer). De studenten moeten spontaan reageren, en op elkaar reageren: heel veel taalinteracties. De 430 studenten (!) zijn er zelf heel positief over. Voor opleiders is de uitdaging om er goede taken voor te ontwerpen: een geheel nieuwe tak van sport. In het project zijn er 60 van dergelijke taken ontwerpen.
Wat is nu de toegevoegde waarde? Wat is er geleerd? Studenten zelf vinden het geweldig (reactienvieau), omdat ze onder meer met native speakers in contact komen. Ze denken zelf dat ze er – meer – van hebben geleerd. Het leereffect is vergelijkbaar met een ‘gewone’ cursus (maar ze hebben dan ook hele goede gewone cursussen aldus Jauregi), maar de leerwinst is voor de Second Life-groep iets hoger. Ook hebben ze de interacties geanalyseerd. Bij Second Life bleek het om heel dynamische interacties te gaan. Als afsluiter meldt Koenraad dat er een SIG is over dit onderwerp.

OWD 2011: Een levenlang leren met OpenU – Wilfred Rubens

Rubens houdt een pleidooi voor levenlang leren. Internettechnologie, en daarbinnen de mobiele technologie, beïnvloeden hoe wij leren: de leeromgeving van professionals is mede hierdoor aan het veranderen. OpenU wil het levenlang leren faciliteren. Ze bieden studietrajecten en diensten aan: opleidingen, bijspijkermodules, etc.
Rubens vertelt dat OpenU zich kan differentiëren tussen verschillende soorten gebruikers. Bv een grote groep gebruikers die – gratis – materiaal kunnen beschikken. Wie zich registreert heeft meer functionaliteiten in OpenU. Er zijn zogenaamde kennisabonnees die goed geïnformeerd worden. Tot slot zijn er studenten die ook begeleiding en feedback krijgen. Rubens introduceert het begrip Wederkerend leren 2.0: studenten en andere belangstellenden worden duurzamer gecommiteerd. Ze starten bv met een focusopleiding. Daarna worden ze bv, kennisabonnee.
Open educational resources zijn een belangrijk onderdeel van OpenU. Denk aan: artikelen, videofragmenten, snapshots, etc.
Online masterclasses is een vrij nieuwe werkvorm. Experts op een bepaald onderwerp worden geïnterviewd. De deelnemers kunnen vooraf al artikelen bestuderen en dan tijden de online masterclass vragen stellen via een gemodereerde chat. Het duurt ca. een uur.
Wat vindt de zaal dat een kennisabonnement moet inhouden? De resultaten van een kleine inventarisatie: kennis, peers, certificaat (o.b.v. studieprestatie), vergroten transparantie van leerstofgebied.

OWD 2011: Trends in Open Educational Resources (OER), Ria Jacobi (HvA), Robert Schuwer (OU)

OER staat in de startschoenen. Er is o.m. een trendrapport geschreven om inzichtelijk te maken wat er is, en wat er bij gebruik van OER komt kijken. Denk aan copyright, beleid, platforms, etc.
Waar hebben we het proces over? Een definitie. Het gaat om open (toegankelijke) leermaterialen die online beschikbaar zijn voor (her)gebruik. Het kopiëren, bewerken en verspreiden is onder voorwaarden toegestaan.
De MOOC (zie keynote van Duval) komt ter sprake: want hierin is – uiteraard – alles open. Immers, anders kun je geen duizenden deelnemers hebben. De MOOC doet mij denken aan een vrij goedkope vorm van onderwijs voor de massa: er is geen tot heel weinig begeleiding. Leuk als spin-off van ons onderwijs, maar verder niet. MOOC wil dan ook geen ‘school’ zijn: het is meer een ‘event’.
Terug naar het OER-verhaal. Jacobi zegt dat er veel ‘believers’ zijn, en dat het nochtans een zoektocht is: wat is doel, het nut, is het een hype? Er zijn volgens Jacobi twee lijnen te zien op dit moment.
1. De formele lijn: een pleidooi voor een nationale strategie.
2. De informele lijn: allerlei vormen en kleine initiatieven. Nadeel van deze lijn is dat structurele aspecten, zoals auteursrechten, niet worden aangepakt. En – belangrijker – het onderwijs verandert niet wezenlijk, en dat gaat wringen.
Studenten willen wel, volgens Jacobi. Maar: de certificering speelt voor studenten natuurlijk een grote rol. Dat kan betekenen dat docenten het OER-materiaal integreren in het curriculum. Daarmee is je onderwijs flexibeler te maken.
Ook kan het heel goed het levenlang leren faciliteren, kijk naar OpenU (van de Open Universiteit). De presentatoren laten een mooi voorbeeld zijn van de New york University. Docenten maken het de inwoners van NY mogelijk om het onderwijs te volgen.
Over het businessmodel: veel initiatieven starten met subsidiegeld. Hoe moet je voor duurzaamheid zorgen? Heeft de overheid daar een rol? De overheid heeft bv Wikiwijs als platform mogelijk gemaakt. De presentatoren voorzien dat in de toekomst de instellingen OER als kernactiviteit moeten gaan adopteren.

OWD 201: Bas Haring: filosoof en hoogleraar ‘publiek begrip van de wetenschap’ Universiteit Leiden

Haring noemt zichzelf een volksfilosoof, een verhalenverteller die kwartjes doorgeeft in de hoop dat ze vallen.
De eerste reflectie, de meest optimistische van de drie, in de vorm van een anekdote. Haring moest een interview geven bij radiozender Lijn 5, een hiphop-zendder. Hij voelde zich er steeds ongemakkelijker onder toen hij wachtte op zijn beurt, want het leek hem dat de radiopresentator geen bal verstand had van de inhoud van zijn boekje. Wat schetst zijn verbazing dat de radiopresentator, die het gesprek leidde van de hoed en de rand leek te weten. Naderhand bleek dat deze man zich via achterflap, een bondige Youtube-filmpje en een samenvatting van een internetartikel een beeld had gevormd. Een bijzondere leerstrategie vond Haring. Op basis van die observatie houdt hij de zaal voor dat het fragmentarische, grillige, terloopse leren een vlucht gaat nemen, en dat de ICT dat leerproces ondersteunt. Willen we dat? Op basis van deze en andere observaties voorspelt Haring dat ICT-systemen ons gaan helpen dat we losse brokjes informatie creëren, en dat ICT-systemen die verspreiden. Informatie op je computer hoef je ook niet meer te ordenen: dat doen computers voor je. Althans, die zoeken het snel terug. Terugzoeken gaat sneller dan ordenen en structureren.
De tweede reflectie, een negatieve. Haring vertelt een mooi verhaal met moraal: je komt soms tot creatieve unieke dingen, juist zonder kennis te nemen van de ideeën van anderen. Dit is in overeenstemming met de evolutietheorie: unieke dieren leven op afgesloten plekken. Contacten leiden tot minder soorten. Dus… door goed naar elkaar te luisteren neemt de rijkheid aan ideeën af.
Derde reflectie, een hoopvolle. Kinderen krijgen nu in het onderwijs het beeld dat ze computers moeten leren bedienen, niet om computers te gebruiken. En dat laatste is zoveel prettiger: dat jij de computer leert om precies dat te doen wat jij wilt. Jonge mensen kunnen ICT goed inschakelen om onderzoek te doen. Hij illustreert dit aan de hand van de onderzoeksvraag: houden kinderen van de Kerstman. Dat is ook op te lossen door foto’s van kinderen die op schoot bij de kerstman zitten, zoals je die in FLickr kunt vinden, te analyseren. Een mooi voorbeeld van hoe je bestaande data kunt gebruiken. Daar hoef je niet heel slim voor te zijn, of te hebben doorgeleerd: je gebruikt wat er al beschikbaar is op een creatieve manier.
Samenvattend:
- Fragmentarisch en grillig leren gaat – straks – ondersteund worden door ICT.
- De vrees dat de ideeënrijkdom van de mensen afneemt omdat er veel contact is.
- De hoop dat men ICT, op een creatieve manier, onderzoek gaat ondersteunen.

OWD 2011: De digitale leerlijn: de docent e competent

Het verhaal van het Nova college, een ROC. De ondersteuning is daar prima in orde. Maar het ROC wil meer en ze hebben een digitale leerlijn opgezet: scholing dus. En ze staan hier op de Onderwijsdagen omdat deze leerling is gemaakt in Wikiwijs. Dat betekent dat iedereen, elke organisatie, dit materiaal kan hergebruiken, al dan niet na aanpassing. Geweldig!
Hoe werkt het? De docent, die een scholingsvraag heeft, vraagt begeleiding m.b.v. een intakeformulier. In Wikiwijs zoekt deze persoon een arrangement op, neemt daarna deel aan een plenaire sessie. Daarna zijn er opdrachten en krijgt d medewerkers begeleiding op afstand. Aan het eind is er een beoordeling en wordt, na goedkeuring, een certificaat uitgedeeld.
Er ontstaat discussie in de zaal over het startpunt: een docent die zich meldt met een scholingsvraag: dat is een bijzondere situatie. De presentatoren melden dat medewerkers er ook in hun functioneringsgesprekken bij worden bepaald.
Op welk soort competenties hebben ze zich gebaseerd? Jaaa, de Kennisbasis ICT. Daar heeft de werkgroep digivaardigheden HvA haar werk ook op gebaseerd.
Het materiaal in Wikiwijs is te vinden via: http://maken.wikiwijs.nl/28590 (of zoeken binnen Wikiwijs op trefwoord dlnova). Iedereen gaat nu kijken. Je moet even de structuur doorkrijgen, maar dan is het best overzichtelijk. En hoe zit het didactische in elkaar? Het materiaal is nu geordend naar de structuur van de kennisbasis. Het materiaal is dus los van context. Via voorbeelden wordt de link met context wel gemaakt. Maar het blijft lastig.. een leervraag van een docent begint niet bij een tool.

OWD 2011: Creative labs – Frank Kresin (waagsociety)

Design Thinking: begin iets te maken, een tekening, een sketch, een model, want dat proces helpt je om erover door te denken. Design Thinking (DT) is – samenvattend - mensgericht, is gericht op handelen, en is interdisciplinair. Een creatief lab is een werkruimte waarin je hieraan kunt werken. Een voorbeeld is het Fablab bij de Waag society. Hier staan machines die voor een individu te duur zijn en die hier wel staan en door verschillende personen gebruikt kunnen worden. In heel Nederland zijn dergelijke labs. OP de hogeschool Utrecht is bijvoorbeeld een Concept Space. En op de Universiteit Twente is de T-change. Die laatste is op serious gaming gericht. En zo zijn er nog veel meer.
Als je naar al die labs kikt, dan komen er een paar dingen bovendrijven
- De omgeving, o.m. de aankleding, stimuleert de creativiteit
- Verschillende disciplines komen er bij elkaar, en er komt samenwerking tot stand
- Denken door te maken, testen, aanpassen, opnieuw testen
- Vroeg in het proces wordt er al gevisualiseerd
En veel is er niet voor nodig: Post its zijn bv al een heeeel nuttig middel. Maar om het goed te doen heb je ook zogenaamde facilitatoren nodig. Er is zelfs en methode met onderscheiden stappen en werkvormen daarbij. De titel: Design Thinking. Ook een leuk idee: het business model canvas. Hierbij maak je tekeningentjes rond 10 vakken met vaste titels. Dit helpt bij het doordenken van de business case. En tenslotte is er de methode ‘users as designers’, ontwikkeld door de Waagsociety.
Wat heb je eraan? Kresin vertelt dat er nieuwe concepten zijn bedacht waarbij er een aantal tot prototypen zijn gekomen. Er zijn businessplannen gemaakt en er zijn zelfs producten gemaakt.
En wat is nu de link met onderwijs? Volgens Kresin: samenwerken, brainstormen, ontwerpen, bouwen, onderzoeken, verkopen. En inderdaad: om bv. met elkaar te vergaderignen, bijna altijd mondeling, en te gaan praten heeft als risico dat iedereen z’n eigen ideeën creëert in zijn/haar hoofd. Een verslag, dat de volgende keer wordt doorgenomen is de meest genomen maatregel daartegen. Maar ga nu eens met kaartjes aan de slag, een brainstorm met concepten, illustraties: iedereen komt dan op één lijn te liggen. En het geeft nieuwe energie om met visuele en/of tastbare objecten te werken. Absoluut inzichtelijk.

Learning Analytics

Lezingen op de Onderwijsdagen 2011
1. Erik Duval, hoogleraar computerwetenschappen – Katholieke Universiteit Leuven. Titel: Learning with open eyes: The role of learning analytics
2. Presentatie John Doove, SURF-projectmanager over ondermeer de innovatieregeling Learning Analytics

Om ‘het probleem’ duidelijk te maken introduceert Duval de Mooc: een massive online open course. Hij heeft een mooc die door 2500 studenten wordt gevolgd. De vraag dringt zich dan op hoe je hier zicht op houdt. Enter the learning analytics (LA). Terzijde: al vanaf 12 studenten kun je overwegen LA te gebruiken. Het concept legt Duval uit aan de hand van een programma als Runkeeper: die houdt een renner aan het rennen door feedback te geven o.b.v zijn/haar renprestaties. Runkeeper koppelt je ook aan andere renners met een soortgelijk (ren-)profiel. Er bestaan soortgelijke programma’s die je laptop gebruik monitoren en je aan het einde van de dag een spiegel voorhouden van wat je hebt gedaan. Dan kun je ook doelen stellen: ik wil maximaal een uur mailen. Het programma gaat je dan waarschuwen als je bij die zelf ingestelde limiet komt. Het helpt je je eigen belofte te houden. Je kunt hierin heerlijk doorschieten: quantified Self: je monitort dan ALLES wat je doet in 24 uur. En sommigen zetten dat dan ook nog online. Met wie je spreekt, wat je eet.. om greep te krijgen op je leven. Nouja.
De overstap naar LA: wat is de efficiëntie en effectiviteit van het leren van studenten? Daar kan LA een rol in spelen. Duval presenteert de app Streamy: een leerdashboard die aangeeft, o.b.v. je eigen instellingen, in hoeverre je op schema ligt. Alle informatie daarover komt samen in één wijzer die loopt van niet op schema, tot goed op schema. Ze zijn ook als widget te gebruiken. De docent kan per groep een widget samenstellen en zo monitoren hoe het met hun vorderingen staat.
Werkt het nu? Helpt het de docent bij zijn taak? Duval meldt dat de respondenten heel positief zijn. Zowel docenten als studenten hebben een beter idee van wat er gebeurt.
Duval stelt ook een belangrijke aspect aan de orde: wat ga je eigenlijk meten? Wat zijn eigenlijk de goede knopjes als we het over leren hebben. Je gaat natuurlijk de tijdsbesteding meten, maar is een hoge tijdsbesteding nu goed of slecht? Waar ligt een grens? En hoe zit het met privacy? Je kunt hier niet alles onder privacy laten vallen en dus tegenhouden. Bij de doktoer zeg je ook niet meteen: dat is privé. Privacy hangt samen met het doel dat je nastreeft: het is niet iets wat absoluut is. Dat geldt ook voor LA. Maar uiteindelijk is er geen enkele reden om er niet mee te gaan experimenteren. We willen het tenslotte morgen beter doen.

In de eerste workshopronde gaat John Doove, medewerk van SURF, door op het onderwerp Learning Analytics. Doove meldt dat het over vier tot vijf jaar een volwassen tool is, aldus het Horizon Report 2001 van Educause. Dan is de exacte leerbehoefte van de student ermee te identificeren.
Doove laat een stoplichtentool zien van Perdue university. LA is nu in de fase dat er een analyse van gegevens gemaakt kan worden die laat zien hoe de vlag erbij hangt. Signaleren dus. Het is nog te vroeg om daar valide conclusies uit af te leiden.
N.a.v. twee getoonde voorbeelden ontstaat er een discussie. De stelling die wordt geformuleerd, luidt: door kwantitatieve informatie te verzamelen kun je toch geen beeld van de kwaliteit van het leren? Voorstanders betogen dat je de student wel een signaal kunt afgeven, het is een middel.
Nog een dilemma: is de informatiehuishouding van een instelling voldoende op orde om dergelijke data te genereren? Je moet daarbij ook nog eens data gaan koppelen.
En nog een dilemma: hoe moet je de data interpreteren? Je moet een grafische weergave geven.
De valkuil: verwissel correlatie niet met causaliteit. Je ziet een relatie, maar je weet daarmee nog niet hoe oorzaak-gevolg ligt.
Doove introduceert (en lanceert!) de innovatieregeling Learning Analytics. Het gaat om kleinschalige projecten met korte looptijd (6 maanden) en klein budget (projectbudget € 10.000,- waarvan 50% door instelling moet worden gematcht). Doel ervan is te onderzoeken wat werkt en wat niet. SURF hoopt hiermee good-practices te verzamelen. Dat is input voor een gesprek over een groter programmaplan. Vandaag (!) is de lancering. 20 december is deadline voor indiening van de eerste versie van projectaanvragen. De projecten starten op 29 februari 2012. Meer informatie via www.surffoundation.nl/learninganalytics

woensdag 2 november 2011

Leren en ontwikkelen van professionals

Manon Ruijters, adviseur bij Twijnstra & Gudde, en lector in de ecologie van het leren, spreekt op het HvA-congres ‘Doorleren werkt’ (1 november 2011).

Eerste vraag: Wat is een – echte – professional? Er zijn drie dingen over te noemen:
- Het is iemand die in de klei staat met z’n voeten,
- iemand die is aangehaakt bij nieuwe kennis, en
- iemand die bijdraagt aan ontwikkeling van vak en vakgenoten

Tweede vraag: Hoe ziet dit leren eruit en hoe ziet zijn/haar ontwikkeling eruit?
Er zijn drie vormen van leren & ontwikkelen te onderscheiden (Praktiseren (die modder), Onderzoeken, en Creëren. En die drie moeten met elkaar in relatie staan. Dat is het bruggen bouwen: dan neem je even afstand en kom je tot reflectie.

Derde vraag: Wat is de manier van leren van professionals? Een belangrijk onderdeel van deze lezing: de vijf leervoorkeuren van professionals die Ruiijters & Simons onderscheiden (zie ook www.languageoflearning.net):
1. Kunst afkijken. Dat is in essentie goed kijken naar wat werkt en dat zelf toepassen.. Deze professionals zijn name geïnteresseerd in de succesvolle onderdelen: die worden overgenomen. Ze leren het meest als ze onder druk staan. Ze Het is een effectieve vorm voor cultuur overdracht en voor het leren van softskills. Je ziet deze leervoorkeur meer bij mensen naarmate je hoger in de organisatie komt: managers en bestuurders. vinden het praten erover niet prettig. Een klas vol van deze leerders ziet er saai uit: ze kunnen zelfs met een klassesituatie niet zo goed uit de voeten omdat dit te georganiseerd is en omdat er teveel over het leren wordt gepraat: daarvoor zijn ze allergisch. Het trainen is te organiseren door bv een bedrijfsbezoek, of, als er een aanleiding voor is, door een expert een presentatie te laten geven. Ven belang is dat je moet wachten totdat ze met een vraag komen. De vorm moet vooral niet voorgestructureerd worden.
2. Participeren. Hierbij staat het samen-leren centraal, uitwisselen van informatie, het hebben ven een gemeenschappelijk belang, vertrouwen in elkaar, gedeelde sturing. Het is een effectieve strategie om samen te werken, om vanuit meerdere perspectieven te kijken. Het wordt veel ingezet door: verpleging, P&O-mensen, hoogleraren (sparren), bestuurders. Grootste allergie voor deze leerders zijn mensen die zich onttrekken aan groepsproces.
3. Kennis verwerven. Het gaat bij deze professionals om objectieve informatie, die overigens niet per se via boeken wordt ‘geleerd’. Het is een vorm van expliciet en van doelgericht leren. Deze leerders leren graag van experts. Het is een effectieve strategie voor kennisintensieve vraagstukken. Het is een dominante leervoorkeur bij kennisintensieve beroepen zoals bij juristen, accountants, ICT. Deze leerders hebben een hekel aan brainstormen: ze willen eigenlijk eerst weten hoe het in elkaar steekt. De allergie van deze leerders: aannames, onbewezen stellingen.
4. Oefenen. Kenmerken van deze leervoorkeur: iets uit de echte wereld halen, veilig maken, uitproberen, onder begeleiding, herhaling. Deze strategie kom je natuurlijk veel tegen in het onderwijs. Het is een effectieve strategie voor het leren van nieuwe vaardigheden en voor leren leren. Waar deze leerders niet van houden is: in het diepe gooien. Wat je wel moet doen voor deze leerders is structuur aanbrengen.
5. Ontdekken. Kenmerken van deze leervoorkeur: erin springen, beetje eigenwijs, zelfsturend, nieuwsgierig. Eigen draai aan geven, ruimte en inspiratie, de energie volgen. De meeste professionals hebben ‘ontdekken’ als leervoorkeur. Het is een effectieve strategie om creativiteit aan te boren en om vernieuwing te realiseren. Veel gekozen door adviseurs en professionals. Allergie is structuur. Niet doen: kaderen, maar dat is vaak onvermijdelijk als je gezamenlijk tot creativiteit wilt komen.
Deze leervoorkeuren zijn relevant omdat het leren voor 80% op de werkplek geberut. Daarom kun je niet of minder goed uit de voeten met taxonomieën van Vermunt (gericht op schools leren) en Kolb (waarbij denken en doen tegenover elkaar staan)

Je eigen leerprofiel kennen is één ding, je moet ook het profiel van de ander snappen want er is vaak een allergische reactie. Daarbij zijn er nog meer lagen te onderscheiden. Bijvoorbeeld de dominante leervoorkeur van een team of een afdeling, of de leervoorkeur van een organisatie. Deze hangt af van de cultuur en van de wijze waarop het leren wordt georganiseerd. Tenslotte is het hanteren van een effectieve leervoorkeur ook – sterk – afhankelijk van de inhoud: waar vraagt de leerstofinhoud om? Waar sluit dit op aan?

Ruijters staat erop verschil aan te brengen tussen leren en ontwikkeling.
Leren = korte termijn, gaat over toevoegen, beheersen, verbinden. Ontwikkeling = lange termijn, gaat over talenten, eigenschappen, competenties. Ze stelt dat er meer aandacht moet komen voor professionele ontwikkeling. Dat is een samenspel van inhoudelijke en persoonlijke ontwikkeling waarbij jezelf én je omgeving verder komen. Om dit mogelijk te maken moet je bij de leerder zorgen voor autonomie, voldoende competentie en voldoende betrokkenheid.

In de workshop geeft Ruijters een nadere typering van de leervoorkeuren en heeft ze een gesprek met de deelnemers over twee extra leervoorkeuren die haar intrigeren:
- Imaginair leren (gebaseerd op het werk van Guy Claxton: Wise up): in je hoofd scenario’s afspelen en zo leren & ontdekken, inspiratie krijgen. Dit hoort thuis aan de ontwikkelkant van het continuüm leren vs. ontwikkelen .
- Intuïtief leren. Gebaseerd op het werk van Ap Dijksterhuis: Het slimme onbewuste. Serieus nemen van je lijf als bron van informatie. Niet alles van je kennis is onder woorden te brengen: tacit knowledge. Het lijf is de verbinding.