maandag 5 december 2011

Online Educa Berlin 2011. Keynotes corporate learning

Martin Moehrle, The learning function as a performance improvement business
Deze presentator in de corporate learning stroom, die iets hoogs is geweest in de trainingsdivisie van een bank, betoogt dat er een verandering gaande is in de wereld van corporate learning. Er is aandacht gekomen voor de performance, waar er voorheen vooral gewerkt werd aan het verbeteren van het proces. Het verschil is dat je met aandacht voor het proces terugkijkt, en bij performance ben je gericht op toekomstige prestaties. De focus op process is nog een restant van de industriële revolutie, en de information age waar door de digitalisering alles gestroomlijnd werd. Aandacht voor perfomance betekent dat er ingezet wordt op kennisopbouw, kennismanagement, creativiteit. Daarbij is er meer oog voor het informele leren. Vanuit de organisatie gezien is daar weinig controle op (i.t.t. formal learning). Beide moeten door de organisatie ondersteund worden in de HR-strategie en d.m.v. een HR technology platform. Het ultieme doel: ongoing reflectie op het creëren van een leercultuur. Kortom: een verschuiving van een industriële opvatting over leren, naar kennisgebaseerde werk- EN leerprocessen.

Monika Weber-Fahr, Where the rubber hits the road: building performance cultures for delivery
Ook zij werkt in de finance wereld, corporate learning sector. De point van haar verhaal is dat de manier waarop het ‘leren’ in een organisatie wordt ingericht, een effect heeft op de manier waarop we de business inrichten en uitvoeren. Dat is een belangrijke point die tot nadenken stemt over de manier waarop deskundigheidsprogramma’s in onderwijsinstellingen worden vormgegeven. Ze bouwt haar verhaal op vanuit de businesskant. Dat is wel bijzonder: ze beschrijft de veranderingen die ze daar ziet – globalisering, diversiteit , ict-access, stijgende scholingsniveaus, – en dat dat tot aanpassingen in het ‘leren’ moet leiden.
De moraal: de wereld om ons heen verandert continu. Het leerproces in een organisatie moet met dat gegeven rekening houden. Ze heeft drie cases waaruit blijkt dat dat steeds maatwerk is. Lastig om daar lessen uit te trekken, anders dan dat je goed moet opletten.

Fabrizio Cardinali, How can we get Europe’s Learning industry first to the moon and back in the next decade

Hij begint met het Sputnik effect om te vertellen dat er plotselinge veranderingen kunnen optreden als we dat willen. Je moet wel creativiteit kunnen aanboren, en ambities hebben.
Het kunnen we een dergelijke ‘kennisstorm’ opwekken? Cardinale begint met te vertellen over het book ‘The Medici Effect’. Dat waren bankiers en ondernemers. Ze stopten geld in de sectoren waar ze potentie in zagen. Zo passeren er nog wat boeken & cases waaruit duidelijk wordt dat visionaire mensen (liefst met geld) innovaties stimuleerden.
We gaan naar de conclusie toe. Carinali haalt Darwin aan om duidelijk te maken dat er een paar zaken in een globale competitie zullen overleven. Dat is in elk geval niet een kwestie van de slimste oplossing. De ‘survivor’is de partij die zich snel kan aanpassen aan veranderende omstandigheden. Bedrijven moeten samenwerken om van elkaar te leren. Hij pleit voor het samenwerken in Europees gebied, met name op het terrein van leren en kennisontwikkeling, om de Renaissance terug te laten komen.

Online Educa Berlin 2011. John Bohannon, Journalist, visiting researcher at Harvard University, USA. Titel: Google and wikipedia is making us stupid

De titel doet me denken aan de boodschap van Andrew Keene: dat we voor onze kennisontwikkelng moeten vertrouwen op de experts, niet op de wisdom of the crowd. Hij haalt het Google-effect aan zoals dat op Columbia univeristy is aangetoond. Het idee daarvan is dat je vertrouwt op anderen voor specifieke informatie: ‘oh.. if its a name thing, I always ask my wife’. Je hebt in de tijd leren vertrouwen op bepaalde kennisbronnen. En zo vertrouwen we op bv. Google voor AL onze kennis. Tsja, daar ziet wat in. En dat betekent wat voor het onderwijs. Ik denk nu: ja, verandering.. so what, is dit slecht?
Hij gaat over op Google, Enggram oid: the boogle-book corpus. Google is bezig boeken te digitaliseren: en dat gaat over heeeeel veel boeken. En, breder, door alles te digitaliseren, is alles te herleiden. Maar daarmee kun je ook controle hebben, als je bij de knoppen zit, door bv. bepaalde informatie weglaten. Vroeger noemden we dat propaganda.
We leunen nu op wikipedia. En dat is een heel democratisch systeem: heel anders dat Google dus. Maar ook daar gaan dingen mis. Hij illustreert dat aan het verhaal over het aantal doden dat in de Irak-oorlog vielen per dag. Hij hield dat toen heel nauwgezet bij. Hij had in die oorlog toegang tot databases gekregen met exacte en betrouwbare informatie. En die informatie heeft hij naderhand in een artikel gebruikt. Vervolgens heeft hij in een relevante wikipedia gewezen op het bestaan van zijn artikel met best belangrijke data, dat hij daar en daar had gepubliceerd. Het werd niet opgemerkt! Terwijl dat belangrijke en objectieve informatie betrof die nauw verwant was aan het onderwerp. Inderdaad, tot zover de weging door een democratisch systeem… niet zo valide en betrouwbaar. Het blijft goed opletten dus, en onderstreept het belang van het zelf kunnen beschikken over een solide kennisbasis.

Keynote Online Educa Berlin 2011. Peter Nowak, Technology Commentator, formerly of CBC and National Post, and author of ‘Sex, Bombs & Burgers’

Nowak vertelt dat de drie wat minder positieve behoeften van de mens grote industrieën hebben voortgebracht. En die hebben op hun beurt ons veel innovatie gebracht. Dus de donkere kans van ons mens-zijn heeft ons ook grote vooruitgang gebracht.
Hij zoomt in deze presentatie in op de food industrie. Is de combinatie van voedsel en technologie slecht? Nou nee, als we alleen op de natuur hadden vertrouwt, dan hadden we in deze eeuw niet alle mensen kunnen voeden. Hij vertelt over landen als Mexico en India die door het gebruik van technologie en kustmest hun eigen mensen hebben kunnen voeden en een gezonde economische groei hebben kunnen realiseren. Hij gaat zelfs de stelling aan dat armoede en ondervoeding op wereldwijde schaal van het dalen is. Als deze lijnen doorgetrokken worden, dan zijn deze zaken bij het einde van deze eeuw uit de wereld.
Wat heeft dat met onderwijs te maken? Onder meer dat de toegang tot school en onderwijs toeneemt. Hij illustreert dit aan de hand van cijfers in India die volgend de grafiek de laatste decennia enorm zijn toegenomen. In de ontwikkelingslanden leidt dit nu al tot een tekort aan docenten. Ah, en daar kan technology een bijdrage leveren. Tussendoor maakt hij een punt door te stellen dat het schoolse onderwijs lastig is omdat de relevantie van het geleerde niet altijd (lees: weinig) duidelijk is. En dat terwijl leren in ons DNA zit. Hier verwijst hij naar het hole-in-the-wall project van Sugata Mitra waarin kinderen uit zichzelf leren onder maar één voorwaarde: toegang tot technologie.
Dus technologie kan het leren stimuleren, kan het leren eenvoudiger maken. En alweer: old-school attitudes moeten daarvoor veranderen. Nowak stelt daarbij ook: stimuleer het ondernemerschap van leerlingen. Het is de meest belangrijke skill om innovatie te kunnen realiseren. En zo is de cirkel rond.

donderdag 10 november 2011

OWD 2011: 3D-werelden en taalonderwijs - Kristi Jauregi en Ton Koenraad (UU)

Wat is de toegevoegde waarde van 3D? Het antwoord: synchrone communicatie met sprekers uit andere landen, gebruik van meerdere zintuiglijke kanalen (visueel, mondeling, schriftelijk), heel geschikt voor multidisciplinaire aanpak, dat je ‘emerged’ bent (dat het voelt dat je er bent), dat je als docent zelf een plek en een sfeer kunt scheppen. En het heeft praktische voordelen als het verminderen van reiskosten, het verlagen van de toegang tot onderwijs. Dat klinkt allemaal heel goed.
Toch is het niet zo dat iedereen er meteen inspringt. Begrijpelijk want je hebt een forse leercurve om je te kunnen bewegen in een virtuele wereld (VW), en er zijn nogal eens wat technische barrières. Ook helpt niet mee dat de hele beeldvorming t.o.v. onderwijs in een VW niet heel positief is.
Koenraad heeft een mooi overzicht van lopende projecten (op papier) en geeft ons een samenvatting van belangrijke uitkomsten. Hij zegt daarover dat deze projecten veel uitstralen, maar toch kleinschalig zijn; samenwerking speelt een grote rol waarbij communicatie (talen) een uitdaging is; veel projecten spelen zich af in Second Life en enkele vooruitstrevende projecten gebruiken OpenSim dat veiliger is.
Jauregi gaat verder met het verhaal en zoomt in op het NIFLAR-project, wat gaat over taalonderwijs. Ze experimenteren met het videoconferencingsysteem van adobe connect (in Surfgroepen), en met Second Life. We krijgen er een leuk filmpje van te zien waar je studenten in Second Life ziet communiceren rond een situatie (een hotelkamer die niet deugt: er moet het een en ander worden verbeterd aan die kamer). De studenten moeten spontaan reageren, en op elkaar reageren: heel veel taalinteracties. De 430 studenten (!) zijn er zelf heel positief over. Voor opleiders is de uitdaging om er goede taken voor te ontwerpen: een geheel nieuwe tak van sport. In het project zijn er 60 van dergelijke taken ontwerpen.
Wat is nu de toegevoegde waarde? Wat is er geleerd? Studenten zelf vinden het geweldig (reactienvieau), omdat ze onder meer met native speakers in contact komen. Ze denken zelf dat ze er – meer – van hebben geleerd. Het leereffect is vergelijkbaar met een ‘gewone’ cursus (maar ze hebben dan ook hele goede gewone cursussen aldus Jauregi), maar de leerwinst is voor de Second Life-groep iets hoger. Ook hebben ze de interacties geanalyseerd. Bij Second Life bleek het om heel dynamische interacties te gaan. Als afsluiter meldt Koenraad dat er een SIG is over dit onderwerp.

OWD 2011: Een levenlang leren met OpenU – Wilfred Rubens

Rubens houdt een pleidooi voor levenlang leren. Internettechnologie, en daarbinnen de mobiele technologie, beïnvloeden hoe wij leren: de leeromgeving van professionals is mede hierdoor aan het veranderen. OpenU wil het levenlang leren faciliteren. Ze bieden studietrajecten en diensten aan: opleidingen, bijspijkermodules, etc.
Rubens vertelt dat OpenU zich kan differentiëren tussen verschillende soorten gebruikers. Bv een grote groep gebruikers die – gratis – materiaal kunnen beschikken. Wie zich registreert heeft meer functionaliteiten in OpenU. Er zijn zogenaamde kennisabonnees die goed geïnformeerd worden. Tot slot zijn er studenten die ook begeleiding en feedback krijgen. Rubens introduceert het begrip Wederkerend leren 2.0: studenten en andere belangstellenden worden duurzamer gecommiteerd. Ze starten bv met een focusopleiding. Daarna worden ze bv, kennisabonnee.
Open educational resources zijn een belangrijk onderdeel van OpenU. Denk aan: artikelen, videofragmenten, snapshots, etc.
Online masterclasses is een vrij nieuwe werkvorm. Experts op een bepaald onderwerp worden geïnterviewd. De deelnemers kunnen vooraf al artikelen bestuderen en dan tijden de online masterclass vragen stellen via een gemodereerde chat. Het duurt ca. een uur.
Wat vindt de zaal dat een kennisabonnement moet inhouden? De resultaten van een kleine inventarisatie: kennis, peers, certificaat (o.b.v. studieprestatie), vergroten transparantie van leerstofgebied.

OWD 2011: Trends in Open Educational Resources (OER), Ria Jacobi (HvA), Robert Schuwer (OU)

OER staat in de startschoenen. Er is o.m. een trendrapport geschreven om inzichtelijk te maken wat er is, en wat er bij gebruik van OER komt kijken. Denk aan copyright, beleid, platforms, etc.
Waar hebben we het proces over? Een definitie. Het gaat om open (toegankelijke) leermaterialen die online beschikbaar zijn voor (her)gebruik. Het kopiëren, bewerken en verspreiden is onder voorwaarden toegestaan.
De MOOC (zie keynote van Duval) komt ter sprake: want hierin is – uiteraard – alles open. Immers, anders kun je geen duizenden deelnemers hebben. De MOOC doet mij denken aan een vrij goedkope vorm van onderwijs voor de massa: er is geen tot heel weinig begeleiding. Leuk als spin-off van ons onderwijs, maar verder niet. MOOC wil dan ook geen ‘school’ zijn: het is meer een ‘event’.
Terug naar het OER-verhaal. Jacobi zegt dat er veel ‘believers’ zijn, en dat het nochtans een zoektocht is: wat is doel, het nut, is het een hype? Er zijn volgens Jacobi twee lijnen te zien op dit moment.
1. De formele lijn: een pleidooi voor een nationale strategie.
2. De informele lijn: allerlei vormen en kleine initiatieven. Nadeel van deze lijn is dat structurele aspecten, zoals auteursrechten, niet worden aangepakt. En – belangrijker – het onderwijs verandert niet wezenlijk, en dat gaat wringen.
Studenten willen wel, volgens Jacobi. Maar: de certificering speelt voor studenten natuurlijk een grote rol. Dat kan betekenen dat docenten het OER-materiaal integreren in het curriculum. Daarmee is je onderwijs flexibeler te maken.
Ook kan het heel goed het levenlang leren faciliteren, kijk naar OpenU (van de Open Universiteit). De presentatoren laten een mooi voorbeeld zijn van de New york University. Docenten maken het de inwoners van NY mogelijk om het onderwijs te volgen.
Over het businessmodel: veel initiatieven starten met subsidiegeld. Hoe moet je voor duurzaamheid zorgen? Heeft de overheid daar een rol? De overheid heeft bv Wikiwijs als platform mogelijk gemaakt. De presentatoren voorzien dat in de toekomst de instellingen OER als kernactiviteit moeten gaan adopteren.

OWD 201: Bas Haring: filosoof en hoogleraar ‘publiek begrip van de wetenschap’ Universiteit Leiden

Haring noemt zichzelf een volksfilosoof, een verhalenverteller die kwartjes doorgeeft in de hoop dat ze vallen.
De eerste reflectie, de meest optimistische van de drie, in de vorm van een anekdote. Haring moest een interview geven bij radiozender Lijn 5, een hiphop-zendder. Hij voelde zich er steeds ongemakkelijker onder toen hij wachtte op zijn beurt, want het leek hem dat de radiopresentator geen bal verstand had van de inhoud van zijn boekje. Wat schetst zijn verbazing dat de radiopresentator, die het gesprek leidde van de hoed en de rand leek te weten. Naderhand bleek dat deze man zich via achterflap, een bondige Youtube-filmpje en een samenvatting van een internetartikel een beeld had gevormd. Een bijzondere leerstrategie vond Haring. Op basis van die observatie houdt hij de zaal voor dat het fragmentarische, grillige, terloopse leren een vlucht gaat nemen, en dat de ICT dat leerproces ondersteunt. Willen we dat? Op basis van deze en andere observaties voorspelt Haring dat ICT-systemen ons gaan helpen dat we losse brokjes informatie creëren, en dat ICT-systemen die verspreiden. Informatie op je computer hoef je ook niet meer te ordenen: dat doen computers voor je. Althans, die zoeken het snel terug. Terugzoeken gaat sneller dan ordenen en structureren.
De tweede reflectie, een negatieve. Haring vertelt een mooi verhaal met moraal: je komt soms tot creatieve unieke dingen, juist zonder kennis te nemen van de ideeën van anderen. Dit is in overeenstemming met de evolutietheorie: unieke dieren leven op afgesloten plekken. Contacten leiden tot minder soorten. Dus… door goed naar elkaar te luisteren neemt de rijkheid aan ideeën af.
Derde reflectie, een hoopvolle. Kinderen krijgen nu in het onderwijs het beeld dat ze computers moeten leren bedienen, niet om computers te gebruiken. En dat laatste is zoveel prettiger: dat jij de computer leert om precies dat te doen wat jij wilt. Jonge mensen kunnen ICT goed inschakelen om onderzoek te doen. Hij illustreert dit aan de hand van de onderzoeksvraag: houden kinderen van de Kerstman. Dat is ook op te lossen door foto’s van kinderen die op schoot bij de kerstman zitten, zoals je die in FLickr kunt vinden, te analyseren. Een mooi voorbeeld van hoe je bestaande data kunt gebruiken. Daar hoef je niet heel slim voor te zijn, of te hebben doorgeleerd: je gebruikt wat er al beschikbaar is op een creatieve manier.
Samenvattend:
- Fragmentarisch en grillig leren gaat – straks – ondersteund worden door ICT.
- De vrees dat de ideeënrijkdom van de mensen afneemt omdat er veel contact is.
- De hoop dat men ICT, op een creatieve manier, onderzoek gaat ondersteunen.

OWD 2011: De digitale leerlijn: de docent e competent

Het verhaal van het Nova college, een ROC. De ondersteuning is daar prima in orde. Maar het ROC wil meer en ze hebben een digitale leerlijn opgezet: scholing dus. En ze staan hier op de Onderwijsdagen omdat deze leerling is gemaakt in Wikiwijs. Dat betekent dat iedereen, elke organisatie, dit materiaal kan hergebruiken, al dan niet na aanpassing. Geweldig!
Hoe werkt het? De docent, die een scholingsvraag heeft, vraagt begeleiding m.b.v. een intakeformulier. In Wikiwijs zoekt deze persoon een arrangement op, neemt daarna deel aan een plenaire sessie. Daarna zijn er opdrachten en krijgt d medewerkers begeleiding op afstand. Aan het eind is er een beoordeling en wordt, na goedkeuring, een certificaat uitgedeeld.
Er ontstaat discussie in de zaal over het startpunt: een docent die zich meldt met een scholingsvraag: dat is een bijzondere situatie. De presentatoren melden dat medewerkers er ook in hun functioneringsgesprekken bij worden bepaald.
Op welk soort competenties hebben ze zich gebaseerd? Jaaa, de Kennisbasis ICT. Daar heeft de werkgroep digivaardigheden HvA haar werk ook op gebaseerd.
Het materiaal in Wikiwijs is te vinden via: http://maken.wikiwijs.nl/28590 (of zoeken binnen Wikiwijs op trefwoord dlnova). Iedereen gaat nu kijken. Je moet even de structuur doorkrijgen, maar dan is het best overzichtelijk. En hoe zit het didactische in elkaar? Het materiaal is nu geordend naar de structuur van de kennisbasis. Het materiaal is dus los van context. Via voorbeelden wordt de link met context wel gemaakt. Maar het blijft lastig.. een leervraag van een docent begint niet bij een tool.

OWD 2011: Creative labs – Frank Kresin (waagsociety)

Design Thinking: begin iets te maken, een tekening, een sketch, een model, want dat proces helpt je om erover door te denken. Design Thinking (DT) is – samenvattend - mensgericht, is gericht op handelen, en is interdisciplinair. Een creatief lab is een werkruimte waarin je hieraan kunt werken. Een voorbeeld is het Fablab bij de Waag society. Hier staan machines die voor een individu te duur zijn en die hier wel staan en door verschillende personen gebruikt kunnen worden. In heel Nederland zijn dergelijke labs. OP de hogeschool Utrecht is bijvoorbeeld een Concept Space. En op de Universiteit Twente is de T-change. Die laatste is op serious gaming gericht. En zo zijn er nog veel meer.
Als je naar al die labs kikt, dan komen er een paar dingen bovendrijven
- De omgeving, o.m. de aankleding, stimuleert de creativiteit
- Verschillende disciplines komen er bij elkaar, en er komt samenwerking tot stand
- Denken door te maken, testen, aanpassen, opnieuw testen
- Vroeg in het proces wordt er al gevisualiseerd
En veel is er niet voor nodig: Post its zijn bv al een heeeel nuttig middel. Maar om het goed te doen heb je ook zogenaamde facilitatoren nodig. Er is zelfs en methode met onderscheiden stappen en werkvormen daarbij. De titel: Design Thinking. Ook een leuk idee: het business model canvas. Hierbij maak je tekeningentjes rond 10 vakken met vaste titels. Dit helpt bij het doordenken van de business case. En tenslotte is er de methode ‘users as designers’, ontwikkeld door de Waagsociety.
Wat heb je eraan? Kresin vertelt dat er nieuwe concepten zijn bedacht waarbij er een aantal tot prototypen zijn gekomen. Er zijn businessplannen gemaakt en er zijn zelfs producten gemaakt.
En wat is nu de link met onderwijs? Volgens Kresin: samenwerken, brainstormen, ontwerpen, bouwen, onderzoeken, verkopen. En inderdaad: om bv. met elkaar te vergaderignen, bijna altijd mondeling, en te gaan praten heeft als risico dat iedereen z’n eigen ideeën creëert in zijn/haar hoofd. Een verslag, dat de volgende keer wordt doorgenomen is de meest genomen maatregel daartegen. Maar ga nu eens met kaartjes aan de slag, een brainstorm met concepten, illustraties: iedereen komt dan op één lijn te liggen. En het geeft nieuwe energie om met visuele en/of tastbare objecten te werken. Absoluut inzichtelijk.

Learning Analytics

Lezingen op de Onderwijsdagen 2011
1. Erik Duval, hoogleraar computerwetenschappen – Katholieke Universiteit Leuven. Titel: Learning with open eyes: The role of learning analytics
2. Presentatie John Doove, SURF-projectmanager over ondermeer de innovatieregeling Learning Analytics

Om ‘het probleem’ duidelijk te maken introduceert Duval de Mooc: een massive online open course. Hij heeft een mooc die door 2500 studenten wordt gevolgd. De vraag dringt zich dan op hoe je hier zicht op houdt. Enter the learning analytics (LA). Terzijde: al vanaf 12 studenten kun je overwegen LA te gebruiken. Het concept legt Duval uit aan de hand van een programma als Runkeeper: die houdt een renner aan het rennen door feedback te geven o.b.v zijn/haar renprestaties. Runkeeper koppelt je ook aan andere renners met een soortgelijk (ren-)profiel. Er bestaan soortgelijke programma’s die je laptop gebruik monitoren en je aan het einde van de dag een spiegel voorhouden van wat je hebt gedaan. Dan kun je ook doelen stellen: ik wil maximaal een uur mailen. Het programma gaat je dan waarschuwen als je bij die zelf ingestelde limiet komt. Het helpt je je eigen belofte te houden. Je kunt hierin heerlijk doorschieten: quantified Self: je monitort dan ALLES wat je doet in 24 uur. En sommigen zetten dat dan ook nog online. Met wie je spreekt, wat je eet.. om greep te krijgen op je leven. Nouja.
De overstap naar LA: wat is de efficiëntie en effectiviteit van het leren van studenten? Daar kan LA een rol in spelen. Duval presenteert de app Streamy: een leerdashboard die aangeeft, o.b.v. je eigen instellingen, in hoeverre je op schema ligt. Alle informatie daarover komt samen in één wijzer die loopt van niet op schema, tot goed op schema. Ze zijn ook als widget te gebruiken. De docent kan per groep een widget samenstellen en zo monitoren hoe het met hun vorderingen staat.
Werkt het nu? Helpt het de docent bij zijn taak? Duval meldt dat de respondenten heel positief zijn. Zowel docenten als studenten hebben een beter idee van wat er gebeurt.
Duval stelt ook een belangrijke aspect aan de orde: wat ga je eigenlijk meten? Wat zijn eigenlijk de goede knopjes als we het over leren hebben. Je gaat natuurlijk de tijdsbesteding meten, maar is een hoge tijdsbesteding nu goed of slecht? Waar ligt een grens? En hoe zit het met privacy? Je kunt hier niet alles onder privacy laten vallen en dus tegenhouden. Bij de doktoer zeg je ook niet meteen: dat is privé. Privacy hangt samen met het doel dat je nastreeft: het is niet iets wat absoluut is. Dat geldt ook voor LA. Maar uiteindelijk is er geen enkele reden om er niet mee te gaan experimenteren. We willen het tenslotte morgen beter doen.

In de eerste workshopronde gaat John Doove, medewerk van SURF, door op het onderwerp Learning Analytics. Doove meldt dat het over vier tot vijf jaar een volwassen tool is, aldus het Horizon Report 2001 van Educause. Dan is de exacte leerbehoefte van de student ermee te identificeren.
Doove laat een stoplichtentool zien van Perdue university. LA is nu in de fase dat er een analyse van gegevens gemaakt kan worden die laat zien hoe de vlag erbij hangt. Signaleren dus. Het is nog te vroeg om daar valide conclusies uit af te leiden.
N.a.v. twee getoonde voorbeelden ontstaat er een discussie. De stelling die wordt geformuleerd, luidt: door kwantitatieve informatie te verzamelen kun je toch geen beeld van de kwaliteit van het leren? Voorstanders betogen dat je de student wel een signaal kunt afgeven, het is een middel.
Nog een dilemma: is de informatiehuishouding van een instelling voldoende op orde om dergelijke data te genereren? Je moet daarbij ook nog eens data gaan koppelen.
En nog een dilemma: hoe moet je de data interpreteren? Je moet een grafische weergave geven.
De valkuil: verwissel correlatie niet met causaliteit. Je ziet een relatie, maar je weet daarmee nog niet hoe oorzaak-gevolg ligt.
Doove introduceert (en lanceert!) de innovatieregeling Learning Analytics. Het gaat om kleinschalige projecten met korte looptijd (6 maanden) en klein budget (projectbudget € 10.000,- waarvan 50% door instelling moet worden gematcht). Doel ervan is te onderzoeken wat werkt en wat niet. SURF hoopt hiermee good-practices te verzamelen. Dat is input voor een gesprek over een groter programmaplan. Vandaag (!) is de lancering. 20 december is deadline voor indiening van de eerste versie van projectaanvragen. De projecten starten op 29 februari 2012. Meer informatie via www.surffoundation.nl/learninganalytics

woensdag 2 november 2011

Leren en ontwikkelen van professionals

Manon Ruijters, adviseur bij Twijnstra & Gudde, en lector in de ecologie van het leren, spreekt op het HvA-congres ‘Doorleren werkt’ (1 november 2011).

Eerste vraag: Wat is een – echte – professional? Er zijn drie dingen over te noemen:
- Het is iemand die in de klei staat met z’n voeten,
- iemand die is aangehaakt bij nieuwe kennis, en
- iemand die bijdraagt aan ontwikkeling van vak en vakgenoten

Tweede vraag: Hoe ziet dit leren eruit en hoe ziet zijn/haar ontwikkeling eruit?
Er zijn drie vormen van leren & ontwikkelen te onderscheiden (Praktiseren (die modder), Onderzoeken, en Creëren. En die drie moeten met elkaar in relatie staan. Dat is het bruggen bouwen: dan neem je even afstand en kom je tot reflectie.

Derde vraag: Wat is de manier van leren van professionals? Een belangrijk onderdeel van deze lezing: de vijf leervoorkeuren van professionals die Ruiijters & Simons onderscheiden (zie ook www.languageoflearning.net):
1. Kunst afkijken. Dat is in essentie goed kijken naar wat werkt en dat zelf toepassen.. Deze professionals zijn name geïnteresseerd in de succesvolle onderdelen: die worden overgenomen. Ze leren het meest als ze onder druk staan. Ze Het is een effectieve vorm voor cultuur overdracht en voor het leren van softskills. Je ziet deze leervoorkeur meer bij mensen naarmate je hoger in de organisatie komt: managers en bestuurders. vinden het praten erover niet prettig. Een klas vol van deze leerders ziet er saai uit: ze kunnen zelfs met een klassesituatie niet zo goed uit de voeten omdat dit te georganiseerd is en omdat er teveel over het leren wordt gepraat: daarvoor zijn ze allergisch. Het trainen is te organiseren door bv een bedrijfsbezoek, of, als er een aanleiding voor is, door een expert een presentatie te laten geven. Ven belang is dat je moet wachten totdat ze met een vraag komen. De vorm moet vooral niet voorgestructureerd worden.
2. Participeren. Hierbij staat het samen-leren centraal, uitwisselen van informatie, het hebben ven een gemeenschappelijk belang, vertrouwen in elkaar, gedeelde sturing. Het is een effectieve strategie om samen te werken, om vanuit meerdere perspectieven te kijken. Het wordt veel ingezet door: verpleging, P&O-mensen, hoogleraren (sparren), bestuurders. Grootste allergie voor deze leerders zijn mensen die zich onttrekken aan groepsproces.
3. Kennis verwerven. Het gaat bij deze professionals om objectieve informatie, die overigens niet per se via boeken wordt ‘geleerd’. Het is een vorm van expliciet en van doelgericht leren. Deze leerders leren graag van experts. Het is een effectieve strategie voor kennisintensieve vraagstukken. Het is een dominante leervoorkeur bij kennisintensieve beroepen zoals bij juristen, accountants, ICT. Deze leerders hebben een hekel aan brainstormen: ze willen eigenlijk eerst weten hoe het in elkaar steekt. De allergie van deze leerders: aannames, onbewezen stellingen.
4. Oefenen. Kenmerken van deze leervoorkeur: iets uit de echte wereld halen, veilig maken, uitproberen, onder begeleiding, herhaling. Deze strategie kom je natuurlijk veel tegen in het onderwijs. Het is een effectieve strategie voor het leren van nieuwe vaardigheden en voor leren leren. Waar deze leerders niet van houden is: in het diepe gooien. Wat je wel moet doen voor deze leerders is structuur aanbrengen.
5. Ontdekken. Kenmerken van deze leervoorkeur: erin springen, beetje eigenwijs, zelfsturend, nieuwsgierig. Eigen draai aan geven, ruimte en inspiratie, de energie volgen. De meeste professionals hebben ‘ontdekken’ als leervoorkeur. Het is een effectieve strategie om creativiteit aan te boren en om vernieuwing te realiseren. Veel gekozen door adviseurs en professionals. Allergie is structuur. Niet doen: kaderen, maar dat is vaak onvermijdelijk als je gezamenlijk tot creativiteit wilt komen.
Deze leervoorkeuren zijn relevant omdat het leren voor 80% op de werkplek geberut. Daarom kun je niet of minder goed uit de voeten met taxonomieën van Vermunt (gericht op schools leren) en Kolb (waarbij denken en doen tegenover elkaar staan)

Je eigen leerprofiel kennen is één ding, je moet ook het profiel van de ander snappen want er is vaak een allergische reactie. Daarbij zijn er nog meer lagen te onderscheiden. Bijvoorbeeld de dominante leervoorkeur van een team of een afdeling, of de leervoorkeur van een organisatie. Deze hangt af van de cultuur en van de wijze waarop het leren wordt georganiseerd. Tenslotte is het hanteren van een effectieve leervoorkeur ook – sterk – afhankelijk van de inhoud: waar vraagt de leerstofinhoud om? Waar sluit dit op aan?

Ruijters staat erop verschil aan te brengen tussen leren en ontwikkeling.
Leren = korte termijn, gaat over toevoegen, beheersen, verbinden. Ontwikkeling = lange termijn, gaat over talenten, eigenschappen, competenties. Ze stelt dat er meer aandacht moet komen voor professionele ontwikkeling. Dat is een samenspel van inhoudelijke en persoonlijke ontwikkeling waarbij jezelf én je omgeving verder komen. Om dit mogelijk te maken moet je bij de leerder zorgen voor autonomie, voldoende competentie en voldoende betrokkenheid.

In de workshop geeft Ruijters een nadere typering van de leervoorkeuren en heeft ze een gesprek met de deelnemers over twee extra leervoorkeuren die haar intrigeren:
- Imaginair leren (gebaseerd op het werk van Guy Claxton: Wise up): in je hoofd scenario’s afspelen en zo leren & ontdekken, inspiratie krijgen. Dit hoort thuis aan de ontwikkelkant van het continuüm leren vs. ontwikkelen .
- Intuïtief leren. Gebaseerd op het werk van Ap Dijksterhuis: Het slimme onbewuste. Serieus nemen van je lijf als bron van informatie. Niet alles van je kennis is onder woorden te brengen: tacit knowledge. Het lijf is de verbinding.

dinsdag 4 oktober 2011

Onderwijs ontwerpen met ICT (.nl)

Op 3 oktober vond in Eindhoven de afsluitende conferentie plaats van het NAP-project March ET waar ik namens de HvA aan meedeed. Dat was een grote happening met een videoconferentie met de makers van het TPACK-model: Matthew Koehler en Punya Mishra van de Michigan State Univerisity. Verder keynotes van Petra Fisser (UT) en Olle ten Cate (UMC), en heel veel enthousiaste deelnemers aan de pilotmodulen. En alles was live te volgen op de nieuwe website: www.onderwijsontwerpenmetict.nl

Een verslag ervan maken is een dag later al niet meer nodig. Ik volsta met een verwijzing naar de Blogposts (meervoud!) van Wilfred Rubens.
- Over de videoconference met Mishra & Koehler: de bedenkers van het TPACK-model
- Over het project en de keynote van Petra Fisser (over TPACK)
- Over de keynote van Olle ten Cate over opschaling van innovaties waar Jakko van der Pol en ikzelf de toepassing en de verwerking deden m.b.t. de rol van professionalisering daarbij
- Over het gebruik van TPACK (Petra Fisser) en de effectmeting zoals dat in het project is gedaan (en de resultaten daarvan

vrijdag 24 juni 2011

eDingen

Afgelopen jaar hebben we op de HvA met veel enthousiasme de 21 eDingen uitgeprobeerd, zie ook de website die we daarbij hebben gebruikt. We hebben wat lessen geleerd m.b.t. organisatie en moderatie van deze cursus. Vanaf volgend cursusjaar is deze blended learning cursus in het trainingsaanbod van de afdeling OrO opgenomen. De lessons learned in het kort:
- definitie van eDingen blocks: een paar eDingen die bij elkaar horen
- 2 weken doorlooptijd per eDing lijkt optimaal te zijn
- een knoppenhulp-spreekuur per eDing is praktisch. Dit kan ook via webcam.
- houd de f2f-meetings in ere: liefst per eDing een bespreking over de toepassing in het onderwijs. Doe dit het liefst o.b.v. de blogposts…. maar het is heel moeilijk om iedereen gedisciplineerd aan het bloggen te krijgen
- begin met een f2f-bijeenkomst (met computers): niemand de deur uit voordat het webblog in de lucht is.
- de zogenaamde newsflashes zijn een goed middel om iedereen bij de ‘les’ te houden.

maandag 30 mei 2011

Sociale media in het onderwijs, 30 mei 2011, HvA

Dinsdagmiddag 30 mei, Volkskrantgebouw, Amsterdam. Een studiemiddag over het gebruik van social media in het onderwijs, georganiseerd door medewerkers van de mediatheek. De wat warme zaal zit goed vol, ca. 70 personen. Wilma van den Brink, dagvoorzitter, leidt het onderwerp in. Hoe populair zijn de sociale media eigenlijk? Er komen wat cijfers in het beeld. Hieruit blijkt bv dat 91% van de personen in de leeftijdscategorie 16-25 jaar gebruik maakt van sociale netwerken. De rest zit een stuk lager. Dit werpt de vraag op of het inzetten ervan in het onderwijs relevant is. Daar circuleren genoeg ideeën over, maar , vraagt Wilma hardop af, hoe ziet de praktijk eruit? Er komen vanmiddag vier docenten aan het woord die het DOEN.

John van der Pas (Saxion Hogeschool) over Bloggende studenten
John past het middel weblog als middel toe bij het onderwijs aan zijn eerstejaars studenten. Het zijn studenten die een soort van informatica-opleiding volgen. Projectonderwijs is daar een veelgebruikte werkvorm. Daarnaast was er de wens om de ideeën vanuit het activerend onderwijs te gebruiken. Ter inspiratie diende ook wat literatuur over schrijfonderwijs: hoe begeleid je studenten die schrijfproducten maken.
De studenten kregen een groepsopdracht mee: vorm met vier studenten een redactie en schrijf dagelijkse een blogpost. Zo maken ze met elkaar kennis en leren ze – constructief – samen te werken. Maar het ging verder, ze moesten ook wekelijks een blogpost over een inhoudelijk onderwerp schrijven. Deze werd met name door de docent goed bekeken.
Johns formuleert zijn ‘lessons learned’ over het gebruik van deze werkvorm. Blogs zijn een goed middel om de kennis en inzichten van studenten te peilen. Ook de samenwerking blijkt goed uit de weblog, en dat op een dagelijkse basis. Een aardig neveneffect: de ‘branding’ van de opleiding krijgt een positieve stimulans: de hele wereld kijkt tenslotte mee. Enkele studenten omarmen het middel zelfs als hun ‘personal branding’.
Maar er zijn ook aandachtspunten. De docentbelasting bijvoorbeeld is hoog. Wekelijks feedback op de teksten geven is arbeidsintensief. Daarbij is transparantie een gegeven, en daar moet je je als docent goed bewust van zijn. Een voorbeeld: niet-presteerders moeten direct aangesproken worden want de anderen zien het ook als het lang duurt voordat de docent ingrijpt. Ook het leerproces is dus transparant! Tot slot: het gaat allemaal vlug. De cyclus is kort, dus je hebt dus niet heel veel tijd om bij te sturen.
John’s conclusie: blogging is als werkvorm geslaagd: kennis, vaardigheid en attitude komen bij elkaar, én met uitstraling naar buiten.

Albert Jan Bloemendal (HvA – DMR) over Facebook als leeromgeving
Albert Jan vertelt dat hij een vak heeft gegeven met titel ‘netwerken & social media’ voor ca. 26 studenten. Startvraag én onderwerp: hoe kun je de social media inzetten voor het werk waar je later in terecht komt (het gaat hier om de opleiding cultureel maatschappelijke vorming). Bij de start heeft een student een facebookgroep aangemaakt en het aantal interacties nam direct snel toe. Via links in facebookposts wees hij de studenten op allerlei interessante materialen. En ook studenten droegen zo – veel - materiaal aan. Er waren uiteraard ook contactmomenten. Die kon hij pas vlak van te voren voorbereiden omdat er steeds veel verkeer was op de facebookgroep. Albert Jan stelde elke week een vraag centraal. Bijvoorbeeld, wat is netwerken? Dat leidde tot input wat dan weer aanleiding was tot een stroom aan reacties. Zo ontstonden er online discussies. De resultaten daarvan nam hij mee naar het college waar hij de betreffende studenten om een reactie vroeg. Dit leidde tot een nieuwe vraag waar hij ze weer mee op pad stuurde. Studenten waren soms midden in de nacht bezig. En dat was de volgende dag te zien: kicken!
Hoe ga je dit toetsen en afsluiten? De studenten dachten zelf mee over die vraag en kwamen met het voorstel een flashmob te organiseren waarmee ze het journaal wilden halen. De flashmob is gehouden (op het centraal station) en ze hebben er Havanaweb mee gehaald. Albert Jan gaat binnenkort een gesprek voeren met de examencommissie over de vraag in hoeverre deze ‘toets’ aansluit op het door de studenten gevolgde onderwijs. Volgens Albert Jan hebben de studenten zelf een persoonlijke leerervaring gehad waarbij ze elk een verbinding met de toepassing in hun wereld hebben gemaakt.
De conclusies die Albert Jan de zaal meegeeft: weet zelf goed waar je heen wilt, weet waar je het over hebt, investeer (het kost veel tijd), durf concessies te doen (beweeg mee) en geef ruimte, zet je colleges (vooraf) online (via slideshare), wees pro-actief.
De hamvraag: deed iedereen mee? Het antwoord: ja en nee: iedereen was actief, maar er vielen er wel een paar af in het begin. Het mooiste is: ze zijn nog steeds actief in de groep te praten over dit onderwerp. Quote van een student: ik heb nog nooit voor een vak zo veel opgezocht als voor dit vak.

Paul Disco (HvA – DMCI) Twitter in de les
Paul is enthousiast over Twitter, dat wordt snel duidelijk. Hij vertelt over een experiment op een universiteit in de VS: een college met, en een college zonder social media. De resultaten zijn met elkaar vergeleken en, gelukkig, de social media gebruikers deden het beter. Waarschijnlijk omdat studenten die geen vragen in een groep durven te stellen, via social media wel actief meedoen: hogere betrokkenheid in het algemeen dus.
Paul somt de gebruiksmogelijkheden op van Twitter in een leersituatie:
- feedback krijgen via een stemming (twitterpoll),
- vragen stellen tijdens de les,
- voorkennis activeren door informatie over een case via twitter aan studenten te sturen,
- tentamenstress verminderen door een dag ervoor via twitter beschikbaar te zijn voor vragen (de rest kijkt mee en pikt er ook veel van op. Paul vermeldt hierover dat studenten een hoger cijfer haalden dan een studentengroep die deze mogelijkheid niet hadden.
- verspreiden van informatie, bv over stageplekken, onder studenten.
De gouden regel van Paul: Twitter: doe het als het goed voelt, en anders komt het wel. Of niet. En dat geldt ook voor LinkedIn.
Maar… heeft elke student dan een twitteraccount? Volgens Paul, die dat regelmatig vraagt aan de studenten, heeft nu 80% van hen een Twitter-account. 2 jaar geleden was het 20%, dus het groeit behoorlijk door.

Sumit Mehra (HvA – DMR) over wiki’s en co-creatie (n.a.v. een psychologie-wiki bij de UvA)
Sumit, nu HvA maar eerder werkzaam op de UvA bij psychologie, vertelt dat activerend onderwijs een aanleiding vormde om naar wiki’s te krijgen. Wiki = samen schrijven = co-creatie = actief de stof verwerken. Dat is in het kort de rationale. Daarbij komt dat de openbaarheid ervan stimulerend werkt. Dat kwam ook bij de andere prestaties naar voren. En in een wiki kun je zien wat de bijdrage is van een individu: dat is handig voor het onderwijs.
Let op, in dit onderwijs gaat het over grote aantallen studenten, ca. 450. Die werden verdeeld in werkgroepjes, en daarbinnen in subgroepen van 3 a 4 studenten die een wikipagina maakte over een onderwerp. Zo ontstond er in no-time een wiki van 120 onderwerpen die met elkaar samenhingen: een groot naslagwerk met de stof voor het tentamen
En, werkt het? Het bleek dat de informatie in de wiki van goede kwaliteit was. Uit de studentenevaluatie valt op dat studenten de opdracht met de wiki leerzaam vonden. Uit de statistieken bleek dat de wiki veel geraadpleegd is voor het tentamen. Conclusie. Het is zeker een actieve werkvorm die met succes wordt gebruikt.

Tot zover het verslag
Zijn deze resultaten nu aanleiding om verder te gaan op deze weg? Dat lijkt me wel: deze experimenten laten zien dat studenten actief meedoen en veel leren. Let er wel op dat in minstens twee van de vier cases het middel (social media) ook leerstofonderwerp is. De vraag kwam dan ook: welk middel moet je nu inzetten? En daar kwam een adequaat antwoord op. Het hangt af van je leerdoel en van de leerstof die je aanbiedt: daar moet het goed bij aansluiten. Daar sluit ik me bij aan, en ik weet me in het gezelschap van Mishra en Koehler die hier een mooi conceptueel model voor hebben gemaakt.

dinsdag 24 mei 2011

screencasting

Screencasting, ben erin gedoken. Al mijn verwachitngen zijn uitgekomen, meer dan dat: het is heel eenvoudig om te doen. Als je grote groepen mensen moet bedienen in een herbruikbare vorm, dan is screencasting een uitkomst. En.. ehm.. je kunt er nu nog een beetje mee scoren. Volgend jaar om deze tijd gebruikt iedereen het :-).

maandag 16 mei 2011

Vervreemding

Onder deze titel heb ik een column geschreven voor de blog van Heino Logtenberg (Saxion Hogescholen). Hij heeft een heleboel mensen in Nederland gevraagd om via zijn weblog een column te publiceren over het onderwerp onderwijsinnovatie. Leuk initiatief!

dinsdag 19 april 2011

HvA-DLWO-bijeenkomst 18 april

Deze middag is de bedoeld om een toelichting te krijgen op het programma DLWO. Dat programma wil, in grote lijnen, een verbetering van de dagelijkse werkpraktijk realiseren. Het gaat hier om de praktijk van het leren en werken op de HvA.

Edward Zijlstra, programmanager DLWO, licht de achtergrond toe. In het kort gezegd gaat het om een bundeling van functionaliteiten in één systeem. Hij haalt Joke Drost aan die heeft geformuleerd dat een DLWO, zoals deze, drie interactiepatronen faciliteert:
1. het proces van leren
2. de communicatie die nodig is voor het leren, en
3. de organisatie van het leren
Hierna gaat hij in op het programmaplan Onderwijsuitvoering 2010-2015. Daaruit blijkt de samenhang in het gehele programma. Hij benadrukt dat er een zekere georganiseerdheid in een domein nodig is m.b.t. het gebruik en beheer. Verder beschrijft hij een zogenaamde plateau-indeling: een soort van fasenplan. In eerste instantie (plateau 1) wordt een basisinrichting gerealiseerd, inclusief een zogenaamde appstore. Daarna wordt er gewerkt aan plateau 2, zijnde de integratie met bronsystemen. Tot slot: plateau 3: doorontwikkeling
Aan het einde van zijn spreektijd loopt hij een aantal succesfactoren langs zoals: overtuiging bij stakeholders, dialoog tussen stakeholders, professionalisering, organisatie etc.

Gerard Blijker is samen met Sander Steeman de centraal functioneel beheerders van de DLWO. Gerard vertelt dat de DLWO wordt gerealiseerd m.b.v. sharepoint 2010, lekker modern. De omgeving is gepersonaliseerd: dat betekent dat je je bijvoorbeeld kunt abonneren op mededelingen van de vakken die je wilt ‘volgen’. Andere zaken krijg je dan als student niet te zien. Elk vak heeft zijn eigen site waar informatie over dat vak is te zien: mededelingen, lesmaterialen, discussiefora, webconferencing, een dropbox (plek om huiswerk in te leveren) etc. Ander vak? Dan een ietwat andere indeling. De dropbox kun je koppelen aan Ephorus, handig. Elke opleiding of elk vak, kan ook een teamsite voor docenten inrichten. Hij merkt tot slot op: deze DLWO is geen ELO. Er zitten bijvoorbeeld geen toetsen in, en het is niet mogelijk om leerpaden te maken.

Michael Broomhead docent in het domein Techniek die al met de DLWO heeft gewerkt, krijgt het woord. Het gaat hier om een – kleine - deeltijdopleiding. Hij heeft de DLWO toegepast, specifiek, de volgende twee onderdelen:
1. discussiefora. Hiermee gaf hij gerichte feedback op het werk van de student.
2. Webconferencing. Hierbij gaf hij extra uitleg adhv een probleem waarvan eerder duidelijk was geworden dat het een gemeenschappelijk probleem is.
Hij licht beide duidelijk toe a.d.h.v. studentenmateriaal uit zijn lessen. Het is indrukwekkend om te zien hoe hij de webconferencing tool heeft gebruikt. Overigens zonder webcam! Hij gebruikte daarbij vooral het whiteboard om zijn verhaal toe te lichten. De studenten konden vragen stellen, m.n. via de chat. Hij licht toe dat het bij een tweede groep studenten minder goed werkte. Daar zat niet een student bij die aanstuurde op gebruik. Opvallend dat het kennelijk deels het initiatief van de studenten is om gebruik te maken van deze functionaliteiten. Uit de zaal wordt opgemerkt dat deze vorm van begeleiding ook door ouderejaars studenten gedaan kan worden: goede suggestie!
De opleiding heeft tot de ambitie om de gebruikte leerstof in een wiki te plaatsen. En om hierbij oefenopgaven te maken met een soort van leerpad bij geconstateerde fouten (dit is overigens geen standaard sharepoint functionaliteit).

Gijsbert van den Brink, student HRM, arbeidsrecht, via SURFgroepen geeft een presentatie. Hij doet dat – in eerste instantie - via de webconferencingtool van de DLWO: we kunnen hem zien en horen, inclusief zijn presentatie, waarbij hij zelf zich elders op de HvA bevindt. Dat blijkt de gang te zijn, want na een paar minuten loopt hij binnen en concludeert hij dat deze functionaliteit in deze situatie niet tot zijn recht komt. Later in zijn verhaal vertelt hij hoe hij en zijn mede-studenten regelmatig via de webconferencing-tool met elkaar contact hadden en dat dit tientallen uren aan reistijd heeft bespaard. Ook het documentbeheer vindt hij veel praktischer. Kortom; deze student vindt de ‘service’ van DLWO geweldig. Hij weet toch ook een paar nadelen te benoemen. Docenten reageerden soms een beetje traag: die bleven zitten wachten bij de mail. Ook de studenten zelf waren niet allemaal zo heel erg NETgeneratie.

We zijn toe aan de wrap up. Robbert Bosch haalt een paar reacties aan die via postits gegeven zijn in de pauze.
Een leest een paar kansen voor vanaf de postists:
• Studenten kunnen zich beter voorbereiden op practicum en tentamen
• studenten een rol geven bij ontwikkeling van apps

Hij somt de volgende zorgen op die ingebracht zijn:
• studenten moeten voorgelicht worden: bij niet goed gebruik mist de student informatie
• hoe zorg je voor overleg tussen domeinen
• hoe betrek je docenten en studenten
• hoe benut je de didactische mogelijkheden –beter – uit
• goed nadenken over ondersteuning voor studenten en docenten

Er ontstaat een gesprek over onder meer de volgende onderwerpen:
• waar ligt de grens tussen deze HvA-tool en de buitenwereld.
• Het leren is 24/7. De ondersteuning niet: dat is te duur. Wat is hier haalbaar?
• Hoe autonoom zijn de domeinen: wat is hier wenselijk? Kunnen ze zelf keuzen maken?

Reageer op de stelling ‘Digitaal leren en werken verbetert de kwaliteit van ons onderwijs’

maandag 18 april 2011

eDing Wiki

Het wiki-conept is goed te gebruiken in het onderwijs: samen kennis opbouwen! Regelmatig adviseer ik een wiki in een onderwijsleersitautie te gebruiken. Ook voor de March ET modulen gebruiken we een wiki. Toch, ik moet nu even eerlijk zijn, valt het een beetje tegen om een wiki te gebruiken: ze zijn snel te ingewikkeld. Dan moet je eerst door een trajectje heen om de wiki in functionele zin te kunnen gebruiken (kost tijd en energie), en daarna loop je het risico dat je door de bomen het bos niet meer ziet. Ik wil een wiki for dummies! Heeft iemand tips?
Voor ons DLWO-traject zetten we ook in op een wiki: om daar een kennisbasis in te beschrijven die door de hele community mag worden gewijzigd. Ik hoop maar dat dat een beetje een eenvoudige wiki is, maar ik vrees iets ergs.

vrijdag 8 april 2011

Creative Commons

Wat een mooi concept, creative commons. Vooral goed vind ik de 'share alike'-voorwaarde. Daarmee houd je je content open bij gebruik door anderen: ook zij worden verplicht het weer te delen met anderen.
toch zie je de CC-licentie nog niet heel vaak opduiken. Het lijkt of er meer over wordt gepraat dan dat er echt gebruik van wordt gemaakt.

Mobile learning: verslag netwerkbijeenkomst ICT&O HvA


Op donderdag 7 april vond voor de negende keer de netwerkbijeenkomst ICT&Onderwijs HvA plaats.
Er waren twee presentaties. Gerlof Donga sprak over recente ontwikkelingen van e-readers tot leermiddel. En Patrick van der Bogt heeft laten zien hoe QR-tags in het onderwijs ingezet kunnen worden. (verslag m.m.v. Paul den Hertog, HvA).


E-readers – recente ontwikkelingen
Gerlof Donga (DMCI) presenteert de stand-van-zaken m.b.t. e-Readers en focust daarbij op de toepassingen voor het onderwijs. Hij meldt o.m. het volgende
• Het eBook (eReader) is volgens de Gartner Hype Cycle bijna volwassen. Gartner voorspelt volwassenheid binnen 2 tot 5 jaar.
• Kosten van eReaders gaan nu snel naar beneden, tot een paar tientjes (kruidvat zomeractie).
• De eReader gaat ook fungeren als een eBieb. Het beheren van je bibliotheek wordt nog een hele klus, niet altijd zijn de readers handig in beheer en ontsluiting.
• Aantal boeken in de tas neemt af, maar aantal eReaders neemt toe.
• Mensen gaan meer lezen na aanschaf van een eReader, maar het aantal veellezers neemt nog steeds af.
• eReaders gaan in het onderwijs niet heel hard. Dat heeft ermee te maken dat het onderwijs de bestaande cultuur wil beschermen.
• We bewegen richting een internet society met ubiquitious broadband. Het gaat straks alleen nog maar om toegang tot de cloud (via een browser) waar de content en de apps staan. Dit betekent dat het straks niet meer uitmaakt of je nu een android-machine hebt of een Apple.
• Studenten willen in deze geen productiviteit maar entertainment! Meest gebruikte app t.b.v. informatieverwerking is Google (!).
• De rechtenkwestie moet nog worden opgelost. Vaak kun je een eBook maar één keer downloaden en dan voor één platform’. Wil je het eBook op een andere machine (platform) zetten, dan kan dat niet.. niet handig. Uitgeverij Oreilly laat zien hoe het ook kan: downloadable updates én voor verschillende devices!
• Er moet nog een standaard ontwikkeld worden om de metadata en notities van lezers in het eBook op te slaan.
• Informatie wordt het best verwerkt wanneer je er interactief mee omgaat en wanneer je een mentale inspanning moet leveren. Niet alle eReaders hebben functionaliteiten die dit kunnen ondersteunen. Dat maakt ze minder geschikt voor gebruik in het onderwijs.

QR-tags in het onderwijs
Patrick van der Bogt (DEM) heeft in het kader van de SURF Innovatieregeling 2010 een subisideaanvraag gehonoreerd gekregen. Hiervan heeft hij onder meer lesbrieven ontwikkeld waarbij via QR-tags digitale content ontsloten werd. Met een QR-reader (een app op een smartphone) kan de tag worden gelezen. De smartphone geeft je dan de (digitale) informatie die in de code is verwerkt, of leidt je naar een website waar de content staat (bv een weblog, een filmpje, etc.). Het goede aan QR-tags is:
- Het brengt je van de fysieke wereld naar de digitale
- Het is verassend, wekt de nieuwsgierigheid.
QR-tags kom je om je heen al veel tegen, maar in het onderwijs zie je zo nog weinig (zie ook bij Gerlof Donga: het onderwijs wil de bestaande cultuur beschermen).

De presentatie is aanleiding tot het plan om een denktankbijeenkomst te organiseren waarbij we gaan brainstormen over specifieke toepassingsmogelijkheden van QR-tags in het onderwijs. Daarbij gaan we dan ook meteen onderzoeken hoe dat gebruik er dan concreet uit kan zien.


Volgende bijeenkomst van het netwerk ICT&O is op donderdag 9 juni (van 9-11 uur in de OrO-zaal, Gebouw Rvierstaete, Amsteldijk 166, Amsterdam). Het thema voor die bijeenkomst is: ‘creëren van interactiviteit rond digitale content’. Meer informatie: p.j.dekker@hva.nl

donderdag 24 maart 2011

Het nieuwe leren & werken, wat betekent dat….. ICT-gezien

- Computers worden een instrument voor online leren en werken. Voorwaarde daarbij is dat het apparaat snel en flexibel inzetbaar is. Hiervoor is een netwerkinfrastructuur nodig met een hoge beschikbaarheid en een hoge betrouwbaarheid. Zonder internet, geen fun. Dat alles met doel: leren en werken any time, any place, any device.
- Vanuit de cloud zullen applicaties worden aangeboden die niet op het eigen apparaat worden geïnstalleerd. Je hebt hiervoor alleen een beeldscherm, toetsenbord en muis nodig. Winstpunt is dat je van allerlei verschillende apparaten gebruik kunt gaan maken: tablet, smartphone, laptop, desktop etc. En ook nog eens apparaten die met verschillende operatingsystemen werken. Dat is met name voor studenten een groot voordeel. Het woord ‘image’ bestaat dan niet meer!
- Er wordt een verschil gemaakt tussen een managed en een unmanaged device. Managed = onder controle van de technici. De applicaties staan dan niet op je apparaat. Unmanaged wil zeggen dat je zelf verantwoordelijk bent voor het beheer, veiligheid etc. want je applicaties en bestanden staan – deels - op je eigen apparaat.
- Beperkingen van een managed device: je kunt zelf geen aanpassingen aanbrengen: geen software installeren natuurlijk, maar ook geen drivers voor additionele hardware. Dat zal af en toe een nadeel zijn.
- Er zijn een paar smaken: het is bv. ook mogelijk een gehele virtuele werkplek aan te bieden. Daarbij kun je toch wel weer zelf applicaties op je eigen apparaat installeren als je dat nodig vindt.
- Studenten gaan werken in een unmanaged omgeving: ze brengen immers hun eigen apparaat mee. Van daaruit maken ze gebruik van de instellings-applicaties die in de cloud staan.
- Dit alles betekent voor de medewerkers:
o je kunt flexibeler werken, op verschillende werklocaties, onderweg, thuis.
o je hebt meer keuze van apparaten.
o je kiest het apparaat dat bij je werkzaamheden past.
Kortom: meer dienstverlening, meer flexibiliteit, minder geld, minder vierkante meters, minder co2-uitstoot.

vrijdag 18 maart 2011

Onderwijsinnovatie: Interactieve multiblog onderwijsinnovatie

Onderwijsinnovatie: Interactieve multiblog onderwijsinnovatie is de link naar een interessante weblog van Heino Logtenberg van Saxion Hogescholen. Hij heeft allerlei mensen uit zijn entwerk uitgenodigd om, bij toerbeurt, een clumn te schrijven. Wie weet gaat dat leuk worden

woensdag 16 maart 2011

Repositories

Het zal circa 7 jaar geleden zijn dat Frank Benneker (UvA) deze term begon te gebruiken en natuurlijk moest uitleggen wat het was: een bak met - digitaal - materiaal, te vergelijken met een database. Het verschil is dat een database informatie bevat, en niet de - digitale - dingen zelf.
Tsja, meer is het niet.
Ik hoop dat die stelling dat het niet meer is, overeind is te houden, want dan blijft het allemaal goed te volgen (voor mij).
Ondeertussen heb ik een paar blogs van anderen gelezen. En met name bij de UvA-collega's met enige jaloezie. UvA-dare, UvA-linker.. op de HvA kunnen we er niets mee. Wanneer en hoe gaan we dat veranderen?

Verslag Seminar Open Educational Resources (OER: digitale leermaterialen)

Dinsdag 15 maart, TU Delft library, Twitter: #sigoer. Klik hier voor de presentaties

Opening en introductie door Ben Janssen, Open Universiteit, Wat komt er zoal bij OER kijken?
Ben vertelt dat de OER-beweging in 1991 van de grond is gekomen toen MIT een project startte om leermaterialen via het internet gratis aan te bieden: het Open Courseware project. Dat was een strategische keuze van het MIT, gesubsidieerd door de Hewlett foundation, met als doel het K12onderwijs te ondersteunen. De betaalbaarheid van dat onderwijs stond onder druk, mede door de hoge kosten van leermaterialen.
• De vier R’s komen langs: reuse, revise, remix, redistrubate als eigenschappen van OER.
• Waarom zouden instellingen hiermee aan de gang moeten? De argumenten zijn, in het kort: kennisdeling, rendement van publieke investeringen vergroten, kwaliteitsverbetering, kostenreductie, PR/reputatie, nieuwe dingen ontdekken
• Docenten zeggen over de meerwaarde: kennisdelen, reputatie vergroten van vak/opleiding/instelling, persoonlijke profilering.

Waarom kiest een onderwijsinstelling (TU Delft) ervoor haar leermaterialen vrij aan te bieden? Anka Mulder, directeur Onderwijs TU Delft
TU Delft doet aan Open Courseware. Dit materiaal geeft een realistisch beeld van het onderwijs: het is OER met context. Ze doen ook mee aan iTUnes U / Youtube Edu. Dit met name vanwege de marketingfunctie: OER zonder context.
• Waar hebben we het over, wat zijn OER’s?
o Het is gratis online leermateriaal dat vrij beschikbaar is.
o Gebruik ervan levert niet automatische een certificering op.
o Er zijn twee soorten te onderscheiden: losse objecten: videofragmenten, teksten, podcasts etc. En gearrangeerde leerobjecten: open tekstboeken bv.
• Motieven van Delft zijn:o Mondiale ontwikkelingen: toename aantal studenten maar afname overheidsfinanciering. Internationalisering (als je dat niet doet ga je regionaliseren)
o Meest belangrijke punt voor beslissers: dat MIT het deed
o Voor faculteiten geldt: faciliteren van LLL, exposure/reputatie (i.v.m. aantrekken nieuwe studenten en onderzoekers), mogelijkheid tot nieuwe samenwerkingsverbanden, voorbereiding voor toekomstige studenten.
o Voor de instelling geldt: reputatie & beschikbaar maken van materialen, experimenteertuin
• Toekomstperspectieven. Met OCW werp je een blik op de toekomst: het is een speeltuin voor de toekomst. Het is duidelijk(er) geworden dat de context (begeleiding) de meerwaarde van een instelling is.
• Hoe krijg je dit van de grond? Een paar clubs gingen bij elkaar zitten: mediatheek, ICT, Onderwijs. De support groeide n.a.v. de experimenten. En de docenten zagen het zitten. Er is een goedkoop workflow-model ontwikkeld. Het kost Delft ca. 200 ke per jaar (voor grassroots, hard- en software, etc.). De helft van dit bedrag komt van potjes van buiten de instelling.
o Hoe maak je het aantrekkelijk voor docenten? Via kleine vergoeding per ECTS aangeleverd materiaal, door de beschikbaarheid van een expertisepunt (voor vragen over copyright, etc.), het was – in het begin - een eer om mee te doen. In het gesprek hierover blijkt dat de weblectures een belangrijk aspect zijn: de killer application.
o Wat is het effect op het eigen onderwijs? Het blijkt dat de kwaliteit van het materiaal omhoog is gegaan, maar over het effect op het onderwijs zelf is nog weinig te zeggen.

Wat komt er kijken bij het maken van OER? Robert Schuwer, Open Universiteit Nederland
o Zet je alles open, of een deel ervan. Dat ligt eraan waar je je op wilt profileren: de materialen f de aanpak waaruit je expertise blijkt, zet je open. Ook geldt dat je laaghangend fruit gaat publiceren: dat wat al zo goed als klaar staat. Robert waarschuwt dat je deelnemers niet moet vragen een account te openen: dit werpt een drempel op.
o Technisch gezien: richt een apart platform op? Dat is wel praktischer in beginfase. Nadeel is wel dat je materiaal moet overzetten met soms conversies tot gevolg. Bij de OU gaan ze in de nabije toekomst over op één platform, voor het eigen onderwijs en voor OER.
o Met welke standaarden krijg je te maken?
o PDF (voor gebruikers), Office of ODX (de laatste is handig, maar je krijgt bijna alles in office-formaten aangeleverd), XML.
o T.a.v. de metadatering sluit de OU aan bij NL-LOM. Dat is een vrije nieuwe standaard die de twee voorafgaande combineert. Het materiaal moet immers goed vindbaar zijn. Dit wordt wel eens vergeten.
o Voor de uitwisseling (om het in de eigen ELO te gebruiken) kun je kiezen tussen SCORM of IMS.
o Keuze licentie: creative commons. Belangrijk bij CC is de SA functie(gelijk delen). Dit betekent dat het hergebruikte materiaal OOK weer via CC beschikbaar moet worden gesteld. Het blijft hiermee dus open materiaal.
o Robert beschrijft de workflow van het te publiceren materiaal. Daaruit blijkt dat er een IP-er naar gaat kijken (intellectual property), een webeditor (i.v.m. publicatie, en de betrokkenen vanuit de faculteit (zie verder slide 8 van zijn presentatie). De workflow is snel te doorlopen als je binnen de instelling de discipline van de grond krijgt dat er bronnenlijsten worden bijgehouden.
o Verdere aandachtspunten:
o Belangrijk bij publicatie van OER: clearing van de copyrights (bij ‘eigenaren’ nagaan of er gepubliceerd mag worden), en checken van privacy-aspecten.
o Maak het materiaal self-contained: het moet op zichzelf kunnen staan.
o Keuze van media: combinaties, animaties erbij
o Docenten handleiding maken: dat een ‘gebruiker’ kan zien hoe hij/.zij deze materialen kan gebruiken.
o Er zijn al heel veel hulpmiddelen: Flickr, Google afbeeldingen, videosites, social software, andere OER-sites (wikiwijs, Connexions, Merlot, Ocwconsortium), toolkits (UNESCO: http://wikieducator.org/UNESCO_OER_Toolkit_Draft , OCWC: http://ocwconsortium.org/community/toolkit
o Over de organisatie: start met de projectvorm. Belangrijk daarbij: communicatie (intern, maar ook extern).

OER vanuit de Gebruiker. Door Arie van der Graaf, Groene Kennis Coöperatie (GKC, hoort bij MBO).
De GKC is een innovatieplatform m.b.t. groene kennis. De crux van het verhaal van Arie: aanbieders hebben broncollecties op de eigen site. Het ‘schakelbord’ (van het GKC) harvest deze collecties en voorzit ze van metadata die voor het onderwijs relevant zijn. Er zit een zoekinterface bij waarmee de gebruikers het materiaal kunnen zoeken. Er is ook een content store warmee arrangementen zijn te maken, en die netwerken ondersteunt.
Knelpunten:
o je wilt de content losmaken van het onderwijskundig concept van de instelling waar het is gemaakt: je wilt immers dat het herbruikbaar is in andere contexten.
o Sla je iets op op aggregatieniveau 1 (los object, bv een foto) of 2?(object in groter geheel, een verhaal of opdracht). Sla het materiaal niet op op niveau 3 want dan zit het onderwijskundig concept erbij. Daarna ga je her herschikken en opslaan op aggregatieniveau 3 of vier (in een leerarrangement). Het maken van een arrangement zelf (in functionele zin) is kinderlijkeenvoudig. Het is een uitdaging om bij de leerobjecten goede verwerkingsopdrachten te maken.

Ronde-Tafel sessie. Tafel 1. - Praktijk.
De opdracht luidt een checklist te maken van punten waar je op moet letten. We krijgen 20 pagina’s papier: een deel van een cursus van de OU. Dit willen we als OER publiceren.
- Hoe pak je dat aan?
o Verwijder verwijzingen naar andere materialen (bv de verwijzingen naar vorige leereenheden)
o Voeg toe: beschrijving van de inhoud, de opzet, leerdoelen, de context etc. waarmee de gebruiker kan beoordelen of dit leerobject van belang is voor hem/haar.
o Naam auteur erbij
o Loop citaten na en check of ze goed verwezen zijn
o Bronnen (afbeeldingen) vrijstellen van copyright + formuleer toelichtende tekst onder de afbeeldingen.
o Maak self-contained (dat het op zichzelf kan staan) onder meer door de de antwoorden/feedback op de vragen erbij te doen.
- Let op’s
o Kun je rechtstreeks contact opnemen met de docent/auteur of ergens anders?
o Probeer rekening te houden met cultuurverschillen (want je publiceert voor de wereld)? (Als je in het NL publiceert is dit niet een groot issue, de culturele verschillen in ons taalgebied zijn niet verschrikkelijk groot – in relatie tot wereldwijd).
o Laat reviewen voor publicatie.
o De kwaliteit moet in orde zijn want je laat anderen ernaar kijken (maar schiet niet teveel door, want dan gaat het veel tijd en energie kosten). Tip: zet vooraf kwaliteitscriteria op papier.
o Denk goed na over beheer en onderhoud.
o Past het te publiceren materiaal bij de doelstelling die je nastreeft (als docent, opleiding, instelling)?

Ronde-Tafel sessie. Tafel 2. - Beleid.
Samenvatting van vorige beleidsronde: Kleinschalig beginnen (je weet dan waar de knelpunten zitten, er zijn wat good-practices die je in je communicatie kunnen helpen), je weet wat de goede argumenten zijn, doelen zijn duidelijker te formuleren, probeer een golf van enthousiasme te creëeren.
Steekwoorden: Commitment, enthousiasme, experimenteer. Van daaruit kun je explicieter beleid formuleren.
- Gesprek: wat is nu het doel? o Voor marketing wordt vaak gezegd, maar de markteting mensen zelf zullen zeggen dat er andere en betere middelen voorhanden zijn.
o In Delft ging het in eerste instantie om ideële motieven. Daarna bleek dat de instroom voor specifieke opleidingen toename, met name een hogere instroom van buitenlandse studenten.
- Wat is er aan beleid te doen?
o Te denken valt aan auteursrechten.
o En het werk moet gefaciliteerd worden. En ook vorm van waardering. Om draagvlak te creëren.
o Communicatie van belang.
o Bundel de initiatieven die er zijn.
o De instelling moet de visie hebben om materiaal te willen delen. Welke argumenten kunnen hier een rol spelen? Door te laten zien wat je aan onderwijs hebt, krijg je als instelling (en als docent) meer erkenning voor je werk.
- Er komt een belangrijke voorwaarde boven tafel die in Delft de start ondersteunde: veel materiaal was al digitaal beschikbaar via de instellings ELO.
- Hoe ga je het gesprek op de instelling nu starten?o Decentraal ter sprake brengen en pilots proberen te initiëren
o Op een bijeenkomst - centraal - de doelstellingen bespreken, en van daaruit pilots starten.

donderdag 3 maart 2011

Twittertips

Via twitter hoorde ik van deze website waarin allerlei twittertips staan beschreven die je kunt toepassen om een evenement via dit kanaal onder de aandacht te brengen. Ook om twitter tijdens het evenement gericht in te zetten.

dinsdag 1 maart 2011

Evaluatieresultaat

Vanmorgen hebben we met z'n allen het eDingen-cursus-verloop tot nu toe bekeken en geanalyseerd. Vooraf hadden Annette en ik drie evaluatievragen geformuleerd en bijbehorende 'methoden' ontwikkeld om data te verzamelen: blogs & reacties tellen, een poll met drie MC-vragen, en een blogpost laten schrijven over het behaalde leerresultaat & een beoordeling daarvan. Dat zat allemaal vrij logisch in elkaar. Aan de hand van de verzamelde resultaten hebben we met elkaar gebrainstormd over de betekenis hiervan voor het didactisch desigg van de 'cursus'. Daar zijn leuke dingen uitgekomen. Het design per eDing hebben we aangepast, lees verbeterd. En we hebben verschillende methoden ontwikkeld om de eDingen te doorlopen. Er staan twee varianten op de rol die we de komende tijd allebei gaan uitproberen. Ik heb er zin in. Volgende week maandag (7 maart) gaan we beginnen. Een meer gedetailleerd verslag wordt nog rondgestuurd onder de deelnemers.

vrijdag 18 februari 2011

eDingen evaluatie

Wat vind ik van de eDingen cursus en wat ben ik er wijzer van geworden?
Persoonlijk profijt. Ik heb tot nu toe geleerd hoe je allerlei tooltjes moet bedienen: RSS, weblogs, twitter etc.. Wat me opviel is dat veel van die tooltjes allerlei informatie aan elkaar knopen. Door Gmail-contactlijsten aan je Linkedin profiel te koppelen bv. worden fotootjes van Linkedincontacten bij je Gmailcontacten gezet. En op de smartphone merk ik dat allerlei informatie van elders via googlemaps beschikbaar worden gemaakt. Layers zijn natuurlijk op dit principe gebaseerd: hier gaan we nog heel veel van zien denk ik. Door tijd te nemen met deze tools te leren omgaan kan ik nu een beetje meepraten.
Profijt voor het werk. Ik heb inzicht gekregen op de wijze waarop we deze social software in het CdO kunnen gebruiken. En hoe we deze in onze marketingstrategie (to be) kunnen gaan inzetten. Zo worden we helemaal 2.0, en doen we ook aan preach what you teach. En deze inzichten heb ik nodig ij de uitvoeirgn van de March ET modulen (afstandsonderwijs) waar er ook veel van deze tools worden gebruikt.
Effecten. Ik ben gaan twitteren over onder meer de dingen die ik voor mijn werk doe. Verder denk ik dat ik er alerter op ben geworden om social software te gaan gebruiken waar dit zinvol is.
Beoordeling. Ik ben enthousiaster over deze eDingen cursus dan ik had gedacht. Dat komt omdat ik van veel van deze eDingen moest weten hoe ze werken en onder welke voorwaarden (voor March et) en omdat ik merk & zie dat we ze in Casa d’OrO 2.0 direct kunnen toepassen (zie hierboven). En tenslotte omdat ik ook persoonlijk een aantal eDingen kan gebruiken. Of het eDingen concept (ons didactisch design voor deze cursus) goed genoeg werkt, waag ik te betwijfelen. Volgens mij worden de blogs door de deelnemers niet als voldoende zinvol beschouwd, gezien de moeite die het veel medecursisten lijkt te kosten om regelmatig te bloggen.

vrijdag 21 januari 2011

videomateriaal

Ik was er al bang voor, zoveel clipjes, zoveel te zien. Veel te boeiend. Het schooltv-moment vroeger was het hoogtepunt van de week. Deze aantrekkingskracht is natuurlijk een goede reden om er in lessituaties meer mee te doen. Maar vind maar eens de goede clip: niet te lang, niet te kort, het juiste onderwerp, op het juiste niveau benaderd, voorkennis klopt... speld in hooiberg-situatie. Gaan we dit oplossen? Er wordt aan gewerkt schijnt.
De tekst van het eDing hier maakt goed duidelijk dat je ook nog veel meer kunt met bewegend beeld in een lessituatie. Studenten zelf de goede clips laten zoeken. Kun je er meteen een goede bibliotheek mee laten aanleggen. En nog veel meer. Ik ben voor
Waarom gebruik ik zelf eigenlijk zo weinig filmpjes in cursussen...? oja, moeilijk te vinden.

vrijdag 14 januari 2011

webcammen

Met name de webcam-omgeving van Adobe Connect (via SURFgroepen) heb ik een jaar of drie of vier geleden leren kennen. Geweldig. In veel projecten werk ik ermee en het scheelt zeer veel reistijd. En het maakt de ontmoeting heel efficient: Daar houd ik van.
Zeer binnenkort starten we in het kader van het March ET project met de pilot-uitvoering van drie modulen. In twee ervan treed ik op als mede-moderator. In elke module zullen er vier webcam-ontmoetingen met de deelnemers plaatsvinden: dat wordt heel spannend.
Ik verwacht dat we in de nabije toekosmt nog veel van dit soort activiteiten gaan uitvoeren, dus graag ben ik erbij.